Dutch
Detailed Translations for gelasten from Dutch to Spanish
gelasten:
-
gelasten (verordonneren; opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; gebieden; commanderen)
mandar; encargar; encomendar; ordenar; obligar; decretar; dar orden de-
mandar verb
-
encargar verb
-
encomendar verb
-
ordenar verb
-
obligar verb
-
decretar verb
-
dar orden de verb
-
-
gelasten (bevelen; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden)
-
gelasten (gebieden; voorschrijven)
-
gelasten (voorschrijven; bevelen; gebieden; dicteren)
Conjugations for gelasten:
o.t.t.
- gelast
- gelast
- gelast
- gelasten
- gelasten
- gelasten
o.v.t.
- gelastte
- gelastte
- gelastte
- gelastten
- gelastten
- gelastten
v.t.t.
- heb gelast
- hebt gelast
- heeft gelast
- hebben gelast
- hebben gelast
- hebben gelast
v.v.t.
- had gelast
- had gelast
- had gelast
- hadden gelast
- hadden gelast
- hadden gelast
o.t.t.t.
- zal gelasten
- zult gelasten
- zal gelasten
- zullen gelasten
- zullen gelasten
- zullen gelasten
o.v.t.t.
- zou gelasten
- zou gelasten
- zou gelasten
- zouden gelasten
- zouden gelasten
- zouden gelasten
en verder
- ben gelast
- bent gelast
- is gelast
- zijn gelast
- zijn gelast
- zijn gelast
diversen
- gelast!
- gelast!
- gelast
- gelastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze