Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pacificeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pacificeren from Dutch to Spanish

pacificeren:

pacificeren verb (pacificeer, pacificeert, pacificeerde, pacificeerden, gepacificeerd)

  1. pacificeren

Conjugations for pacificeren:

o.t.t.
  1. pacificeer
  2. pacificeert
  3. pacificeert
  4. pacificeren
  5. pacificeren
  6. pacificeren
o.v.t.
  1. pacificeerde
  2. pacificeerde
  3. pacificeerde
  4. pacificeerden
  5. pacificeerden
  6. pacificeerden
v.t.t.
  1. heb gepacificeerd
  2. hebt gepacificeerd
  3. heeft gepacificeerd
  4. hebben gepacificeerd
  5. hebben gepacificeerd
  6. hebben gepacificeerd
v.v.t.
  1. had gepacificeerd
  2. had gepacificeerd
  3. had gepacificeerd
  4. hadden gepacificeerd
  5. hadden gepacificeerd
  6. hadden gepacificeerd
o.t.t.t.
  1. zal pacificeren
  2. zult pacificeren
  3. zal pacificeren
  4. zullen pacificeren
  5. zullen pacificeren
  6. zullen pacificeren
o.v.t.t.
  1. zou pacificeren
  2. zou pacificeren
  3. zou pacificeren
  4. zouden pacificeren
  5. zouden pacificeren
  6. zouden pacificeren
en verder
  1. ben gepacificeerd
  2. bent gepacificeerd
  3. is gepacificeerd
  4. zijn gepacificeerd
  5. zijn gepacificeerd
  6. zijn gepacificeerd
diversen
  1. pacificeer!
  2. pacificeert!
  3. gepacificeerd
  4. pacificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pacificeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
desarmar pacificeren demonteren; kraken; losbreken; onschadelijk maken; ontmantelen; onttakelen; openbreken; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
desarmarse pacificeren ontwapenen; wapens verminderen
desmilitarizar pacificeren demilitariseren; ontwapenen; wapens verminderen
pacificar pacificeren
renunciar a las armas pacificeren ontwapenen; wapens verminderen

Wiktionary Translations for pacificeren:

pacificeren
verb
  1. tot vrede of tot rust brengen