Dutch
Detailed Translations for beloven from Dutch to Spanish
beloven:
-
beloven (toezeggen)
Conjugations for beloven:
o.t.t.
- beloof
- belooft
- belooft
- beloven
- beloven
- beloven
o.v.t.
- beloofde
- beloofde
- beloofde
- beloofden
- beloofden
- beloofden
v.t.t.
- heb beloofd
- hebt beloofd
- heeft beloofd
- hebben beloofd
- hebben beloofd
- hebben beloofd
v.v.t.
- had beloofd
- had beloofd
- had beloofd
- hadden beloofd
- hadden beloofd
- hadden beloofd
o.t.t.t.
- zal beloven
- zult beloven
- zal beloven
- zullen beloven
- zullen beloven
- zullen beloven
o.v.t.t.
- zou beloven
- zou beloven
- zou beloven
- zouden beloven
- zouden beloven
- zouden beloven
diversen
- beloof!
- belooft!
- beloofd
- belovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beloven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ofrecer | beloven; toezeggen | aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; bieden; geven; indienen; laten zien; offeren; offreren; opgeven; opofferen; overgeven; overhandigen; presenteren; prijsgeven; toesteken; tonen; uitloven; voorleggen |
prometer | beloven; toezeggen |
Synonyms for "beloven":
Related Definitions for "beloven":
External Machine Translations: