Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- opdracht geven:
-
Wiktionary:
- opdracht geven → cargar, encargar, comisionar
Dutch
Detailed Translations for opdracht geven from Dutch to Spanish
opdracht geven:
-
opdracht geven (instrueren; opdragen; instructie geven)
mandar; encomendar; encargar; instruir; dar un encargo; ordenar-
mandar verb
-
encomendar verb
-
encargar verb
-
instruir verb
-
dar un encargo verb
-
ordenar verb
-
-
opdracht geven
Conjugations for opdracht geven:
o.t.t.
- geef opdracht
- geeft opdracht
- geeft opdracht
- geven opdracht
- geven opdracht
- geven opdracht
o.v.t.
- gaf opdracht
- gaf opdracht
- gaf opdracht
- gaven opdracht
- gaven opdracht
- gaven opdracht
v.t.t.
- heb opdracht gegeven
- hebt opdracht gegeven
- heeft opdracht gegeven
- hebben opdracht gegeven
- hebben opdracht gegeven
- hebben opdracht gegeven
v.v.t.
- had opdracht gegeven
- had opdracht gegeven
- had opdracht gegeven
- hadden opdracht gegeven
- hadden opdracht gegeven
- hadden opdracht gegeven
o.t.t.t.
- zal opdracht geven
- zult opdracht geven
- zal opdracht geven
- zullen opdracht geven
- zullen opdracht geven
- zullen opdracht geven
o.v.t.t.
- zou opdracht geven
- zou opdracht geven
- zou opdracht geven
- zouden opdracht geven
- zouden opdracht geven
- zouden opdracht geven
diversen
- geef opdracht!
- geeft opdracht!
- opdracht gegeven
- opdracht gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opdracht geven:
Wiktionary Translations for opdracht geven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opdracht geven | → cargar; encargar; comisionar | ↔ charger — garnir d’une charge. |