Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. woning:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for woning from Dutch to Spanish

woning:

woning [de ~ (v)] noun

  1. de woning (huis; verblijf; residentie; woonhuis; thuis)
    la casa; la residencia

Translation Matrix for woning:

NounRelated TranslationsOther Translations
casa huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis bedrijf; bouwsel; bouwwerk; concern; dynastie; familie; gebouw; geslacht; huis; onderneming; pand; perceel; stamhuis; thuis
residencia huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis dolhuis; gekkenhuis; gesticht; honk; huis; huisje; inrichting; krankzinnigengesticht; krankzinnigeninrichting; optrekje; psychiatrische inrichting; residentswoning; stulp; verblijf; verblijfplaats; woonplaats
- huis

Related Words for "woning":

  • woningen

Synonyms for "woning":


Related Definitions for "woning":

  1. gebouw dat bedoeld is om in te wonen1
    • zij zijn op zoek naar een woning1

Wiktionary Translations for woning:

woning
noun
  1. een doorgaans afgesloten constructie waarin men kan leven

Cross Translation:
FromToVia
woning residencia; morada; domicilio; vasa dwelling — a place or house in which a person lives
woning apartamento; casa Wohnung — ein Raum oder mehrere Räume, die innerhalb eines Hauses einen abgeschlossenen Bereich bilden und für einen ein- oder mehrköpfigen Haushalt zum Wohnen dienen
woning habitación habitation — Action d’habiter un lieu.
woning alojamiento; vivienda logement — Local d'habitation.

Related Translations for woning