Summary
Dutch
Detailed Translations for vibreren from Dutch to Spanish
vibreren:
-
vibreren (trillen)
Conjugations for vibreren:
o.t.t.
- vibreer
- vibreert
- vibreert
- vibreren
- vibreren
- vibreren
o.v.t.
- vibreerde
- vibreerde
- vibreerde
- vibreerden
- vibreerden
- vibreerden
v.t.t.
- heb gevibreerd
- hebt gevibreerd
- heeft gevibreerd
- hebben gevibreerd
- hebben gevibreerd
- hebben gevibreerd
v.v.t.
- had gevibreerd
- had gevibreerd
- had gevibreerd
- hadden gevibreerd
- hadden gevibreerd
- hadden gevibreerd
o.t.t.t.
- zal vibreren
- zult vibreren
- zal vibreren
- zullen vibreren
- zullen vibreren
- zullen vibreren
o.v.t.t.
- zou vibreren
- zou vibreren
- zou vibreren
- zouden vibreren
- zouden vibreren
- zouden vibreren
diversen
- vibreer!
- vibreert!
- gevibreerd
- vibrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vibreren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
temblar | beven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
temblar | trillen; vibreren | beven; bibberen; doortrillen; heen en weer bewegen; kloppen; lillen; rillen; schudden; trillen |
tremolar | trillen; vibreren | |
vibrar | trillen; vibreren | kloppen; lillen; trillen |