Dutch

Detailed Translations for kleinmaken from Dutch to Spanish

kleinmaken:

kleinmaken verb (maak klein, maakt klein, maakte klein, maakten klein, klein gemaakt)

  1. kleinmaken

Conjugations for kleinmaken:

o.t.t.
  1. maak klein
  2. maakt klein
  3. maakt klein
  4. maken klein
  5. maken klein
  6. maken klein
o.v.t.
  1. maakte klein
  2. maakte klein
  3. maakte klein
  4. maakten klein
  5. maakten klein
  6. maakten klein
v.t.t.
  1. heb klein gemaakt
  2. hebt klein gemaakt
  3. heeft klein gemaakt
  4. hebben klein gemaakt
  5. hebben klein gemaakt
  6. hebben klein gemaakt
v.v.t.
  1. had klein gemaakt
  2. had klein gemaakt
  3. had klein gemaakt
  4. hadden klein gemaakt
  5. hadden klein gemaakt
  6. hadden klein gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal kleinmaken
  2. zult kleinmaken
  3. zal kleinmaken
  4. zullen kleinmaken
  5. zullen kleinmaken
  6. zullen kleinmaken
o.v.t.t.
  1. zou kleinmaken
  2. zou kleinmaken
  3. zou kleinmaken
  4. zouden kleinmaken
  5. zouden kleinmaken
  6. zouden kleinmaken
en verder
  1. ben klein gemaakt
  2. bent klein gemaakt
  3. is klein gemaakt
  4. zijn klein gemaakt
  5. zijn klein gemaakt
  6. zijn klein gemaakt
diversen
  1. maak klein!
  2. maakt klein!
  3. klein gemaakt
  4. klein makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kleinmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cortar afhakken; afhouwen; afknippen; afsnijden; kappen; omhakken; vellen
dividir splitsen; splitten
escindir afsnijden
VerbRelated TranslationsOther Translations
cortar kleinmaken afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afknotten; afsluiten; afsnijden; bijknippen; coifferen; concluderen; couperen; creneleren; dichtdoen; doen ophouden; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; een beetje knippen; een gevolgtrekking maken; fijnhakken; grootspreken; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; insnijden; kappen; kleinhakken; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; lossnijden; omhouwen; onderbreken; opensnijden; opmaken uit; opscheppen; opsnijden; scheiden; snijden; snoeven; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uitknippen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
cortar en pedazos kleinmaken aan stukken snijden; grootspreken; hakken; in stukken hakken; opscheppen; opsnijden; snoeven; stuk snijden; stuksnijden
despedazar kleinmaken aan flarden scheuren; hakken; in stukken hakken; kapot scheuren; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren
dividir kleinmaken afscheiden; afsplitsen; afzonderen; distribueren; kapot scheuren; loskoppelen; ronddelen; scheiden; separeren; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uitreiken; uitsplitsen; verdelen; verscheuren
escindir kleinmaken afscheiden; afsplitsen; afzonderen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; isoleren; klieven; kloven
fisionar kleinmaken doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen
hacer pedazos kleinmaken aan flarden scheuren; aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; breken; fijnmaken; grootspreken; hakken; in stukken breken; in stukken hakken; ingooien; inslaan; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; klieven; kloven; knakken; opscheppen; opsnijden; platdrukken; smashen; snoeven; splijten; splitsen; stukbreken; stukgooien; stukhakken; stukslaan; uiteensplijten; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verscheuren
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
cortar knippen

Wiktionary Translations for kleinmaken:


Cross Translation:
FromToVia
kleinmaken bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
kleinmaken demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens