Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. neerslaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for neerslaan from Dutch to Spanish

neerslaan:

neerslaan verb (sla neer, slaat neer, sloeg neer, sloegen neer, neergeslagen)

  1. neerslaan (onderuithalen; omslaan; vloeren)

Conjugations for neerslaan:

o.t.t.
  1. sla neer
  2. slaat neer
  3. slaat neer
  4. slaan neer
  5. slaan neer
  6. slaan neer
o.v.t.
  1. sloeg neer
  2. sloeg neer
  3. sloeg neer
  4. sloegen neer
  5. sloegen neer
  6. sloegen neer
v.t.t.
  1. heb neergeslagen
  2. hebt neergeslagen
  3. heeft neergeslagen
  4. hebben neergeslagen
  5. hebben neergeslagen
  6. hebben neergeslagen
v.v.t.
  1. had neergeslagen
  2. had neergeslagen
  3. had neergeslagen
  4. hadden neergeslagen
  5. hadden neergeslagen
  6. hadden neergeslagen
o.t.t.t.
  1. zal neerslaan
  2. zult neerslaan
  3. zal neerslaan
  4. zullen neerslaan
  5. zullen neerslaan
  6. zullen neerslaan
o.v.t.t.
  1. zou neerslaan
  2. zou neerslaan
  3. zou neerslaan
  4. zouden neerslaan
  5. zouden neerslaan
  6. zouden neerslaan
en verder
  1. ben neergeslagen
  2. bent neergeslagen
  3. is neergeslagen
  4. zijn neergeslagen
  5. zijn neergeslagen
  6. zijn neergeslagen
diversen
  1. sla neer!
  2. slaat neer!
  3. neergeslagen
  4. neerslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neerslaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
tumbar doodschieten; neerleggen; neerschieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
derribar neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten
derribar de un golpe neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren omverslaan
doblar neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren breken; buigen; doen buigen; dubbel vouwen; dubbelvouwen; dubben; kapot gaan; krom buigen; krommen; nasynchroniseren; ombuigen; omknikken; omvouwen; opvouwen; plooien; samenvouwen; sneuvelen; stuk gaan; ten dele vouwen; toevouwen; verbuigen; vouwen; welven
tumbar neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren iets neerleggen; neerleggen; neervlijen; omduwen; omstoten; omverstoten; onderuit halen
tumbar de un golpe neerslaan; omslaan; onderuithalen; vloeren

Wiktionary Translations for neerslaan:


Cross Translation:
FromToVia
neerslaan humillar; abatir abate — to bring down a person physically or mentally
neerslaan condensar condense — to transform something into a liquid
neerslaan condensar condense — to be transformed into a liquid
neerslaan sofocar; ahogar suffoquerétouffer, faire perdre la respiration ou rendre la respiration difficile; il se dit ordinairement du manque de respiration qui arriver par quelque cause intérieure ou par l’effet de quelque vapeur nuisible.
neerslaan sofocar; ahogar étouffer — Faire mourir en arrêter la respiration.

Related Translations for neerslaan