Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. praaien:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for praaien from Dutch to Spanish

praaien:

praaien verb (praai, praait, praaide, praaiden, gepraaid)

  1. praaien (aanroepen)

Conjugations for praaien:

o.t.t.
  1. praai
  2. praait
  3. praait
  4. praaien
  5. praaien
  6. praaien
o.v.t.
  1. praaide
  2. praaide
  3. praaide
  4. praaiden
  5. praaiden
  6. praaiden
v.t.t.
  1. heb gepraaid
  2. hebt gepraaid
  3. heeft gepraaid
  4. hebben gepraaid
  5. hebben gepraaid
  6. hebben gepraaid
v.v.t.
  1. had gepraaid
  2. had gepraaid
  3. had gepraaid
  4. hadden gepraaid
  5. hadden gepraaid
  6. hadden gepraaid
o.t.t.t.
  1. zal praaien
  2. zult praaien
  3. zal praaien
  4. zullen praaien
  5. zullen praaien
  6. zullen praaien
o.v.t.t.
  1. zou praaien
  2. zou praaien
  3. zou praaien
  4. zouden praaien
  5. zouden praaien
  6. zouden praaien
en verder
  1. ben gepraaid
  2. bent gepraaid
  3. is gepraaid
  4. zijn gepraaid
  5. zijn gepraaid
  6. zijn gepraaid
diversen
  1. praai!
  2. praait!
  3. gepraaid
  4. praaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

praaien [znw.] noun

  1. praaien (aanroepen)
    el gritar a; el llamar a

Translation Matrix for praaien:

NounRelated TranslationsOther Translations
gritar a aanroepen; praaien toeroepen
llamar a aanroepen; praaien toeroepen
VerbRelated TranslationsOther Translations
llamar a aanroepen; laten komen; ontbieden; oproepen; tevoorschijn roepen; toeroepen
llamar a gritos aanroepen; praaien

Wiktionary Translations for praaien:


Cross Translation:
FromToVia
praaien llamar; invocar invoquerappeler à son secours, à son aide, par une prière.