Dutch
Detailed Translations for spuit from Dutch to Spanish
spuit:
-
de spuit (injectiespuit; injectiespuitje)
-
de spuit (injectienaald)
Translation Matrix for spuit:
Noun | Related Translations | Other Translations |
inyección | injectiespuit; injectiespuitje; spuit | injectie; inspuiting; prik; spuitje |
jeringa | injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; spuit | klisteerspuit |
jeringa de inyecciones | injectiespuit; injectiespuitje; spuit | |
jeringa hipodérmica | injectiespuit; injectiespuitje; spuit | |
jeringuilla | injectiespuit; injectiespuitje; spuit | |
- | injectie |
Related Words for "spuit":
Synonyms for "spuit":
Related Definitions for "spuit":
spuit form of spuien:
-
spuien (water lozen; water afvoeren; uitwateren)
-
spuien (uiten)
Conjugations for spuien:
o.t.t.
- spui
- spuit
- spuit
- spuien
- spuien
- spuien
o.v.t.
- spuide
- spuide
- spuide
- spuiden
- spuiden
- spuiden
v.t.t.
- heb gespuid
- hebt gespuid
- heeft gespuid
- hebben gespuid
- hebben gespuid
- hebben gespuid
v.v.t.
- had gespuid
- had gespuid
- had gespuid
- hadden gespuid
- hadden gespuid
- hadden gespuid
o.t.t.t.
- zal spuien
- zult spuien
- zal spuien
- zullen spuien
- zullen spuien
- zullen spuien
o.v.t.t.
- zou spuien
- zou spuien
- zou spuien
- zouden spuien
- zouden spuien
- zouden spuien
en verder
- ben gespuid
- bent gespuid
- is gespuid
- zijn gespuid
- zijn gespuid
- zijn gespuid
diversen
- spui!
- spuit!
- gespuid
- spuiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spuien:
Noun | Related Translations | Other Translations |
desaguar | afvloeien; wegstromen; wegvloeien | |
vertido | lozen; spuien | lossing; ontlading; uitlading |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dar voz a | spuien; uiten | |
desaguar | spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen | afwateren; droogleggen; indijken; inpolderen; ontluchten; ontwateren; ventileren |
expresar | spuien; uiten | beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; laten zien; overzetten; presenteren; tonen; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; vertonen; verwoorden; weergeven |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
vertido | vergoten |
Related Words for "spuien":
spuiten:
-
spuiten (injecteren)
-
spuiten (met spuit een medicijn toedienen)
-
spuiten (uitspuiten)
Conjugations for spuiten:
o.t.t.
- spuit
- spuit
- spuit
- spuiten
- spuiten
- spuiten
o.v.t.
- spoot
- spoot
- spoot
- spoten
- spoten
- spoten
v.t.t.
- heb gespoten
- hebt gespoten
- heeft gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
v.v.t.
- had gespoten
- had gespoten
- had gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
o.t.t.t.
- zal spuiten
- zult spuiten
- zal spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
o.v.t.t.
- zou spuiten
- zou spuiten
- zou spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
en verder
- ben gespoten
- bent gespoten
- is gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
diversen
- spuit!
- spuitt!
- gespoten
- spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze