Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pit:
  2. pitten:
  3. Wiktionary:
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. pit:
    • Wiktionary:
      pit → pit


Dutch

Detailed Translations for pit from Dutch to Spanish

pit:

pit [de ~] noun

  1. de pit (vruchtenpit)
    el eje; el grano; el empuje; la mecha; el pabilo; la fucha
  2. de pit (binnenste van een vrucht)
    el hueso; el grano
  3. de pit (elan; vuur; gloed; vlam)
    el ardor; el brío; el garbo; el ímpetu; el entusiasmo
  4. de pit (kaarsenpit; lemmet)
    la mecha

Translation Matrix for pit:

NounRelated TranslationsOther Translations
ardor elan; gloed; pit; vlam; vuur aandrift; begeren; bruine rot; daadkracht; drift; driftstroom; energie; esprit; felheid; fut; gloed; gloeiing; hartstocht; heftigheid; hevigheid; hitte; houtrot; ijver; ijverigheid; instinct; intensiteit; kracht; lust; momentum; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; passie; puf; seksuele begeerte; smachten; verlangen; vlijt; vlijtigheid; voortgedreven vee; vuur; warmte; wensen; werklust; werkzaamheid; ziel; zucht
brío elan; gloed; pit; vlam; vuur felheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht
eje pit; vruchtenpit as
empuje pit; vruchtenpit aandrift; band; boekdeel; daadkracht; deel; doortastendheid; dynamiek; elasticiteit; energie; esprit; fut; geluidsniveau; gevoel; instinct; intuïtie; katoen; katoenstof; kracht; momentum; ondernemingslust; puf; stuwkracht; vliegreis; vliegtocht; vlucht; volume; voortstuwing; werklust
entusiasmo elan; gloed; pit; vlam; vuur aandrift; animo; belangstelling; betovering; bevlogenheid; bezieling; daadkracht; energie; enthousiasme; esprit; extase; fascinatie; fut; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; geestvervoering; ijver; ijverigheid; interesse; kracht; krachtdadigheid; momentum; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; opgetogenheid; puf; trance; uitbundigheid; uitgelatenheid; verrukking; vervoering; vlijt; vlijtigheid; voortvarendheid; werklust; werkzaamheid; zin
fucha pit; vruchtenpit
garbo elan; gloed; pit; vlam; vuur aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aantrekkingskracht; bekoorlijkheid; bekoring; betovering; charme; drift; fascinatie; goedgunstigheid; gratie; hartstocht; passie; vuur; welwillendheid
grano binnenste van een vrucht; pit; vruchtenpit graankorrel; graansoort; grein; korrel; korreltje; kralenrand; puist; pukkel; tarwe
hueso binnenste van een vrucht; pit bot; knekel
mecha kaarsenpit; lemmet; pit; vruchtenpit kousje; lampenkatoen; lampenkousje; lampenpit; lardeerspek; lont; ontsteking; salpeterpapier
pabilo pit; vruchtenpit
ímpetu elan; gloed; pit; vlam; vuur felheid; gedrevenheid; heftigheid; hevigheid; ijver; ijverigheid; intensiteit; kracht; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; onbeheerstheid; onbesuisdheid; overmoed; roekeloosheid; vermetelheid; vlijt; vlijtigheid; waaghalzerij; werklust; werkzaamheid

Related Words for "pit":


Wiktionary Translations for pit:


Cross Translation:
FromToVia
pit núcleo Kern — zentraler Hauptbestandteil eines Ganzen
pit pipa pip — seed
pit pit pit — area at a motor racetrack used for refueling and repairing the vehicles during a race
pit hueso pit — the stone of a drupaceous fruit
pit hueso stone — centre of some fruits
pit grano; semilla grainfruit et semence des céréales contenu dans l’épi ; des légumineuses.
pit grano; semilla; partícula graine — Ovule fécondé qui donne de nouvelles plantes après dispersion et germination.
pit mecha mèche — Assemblage de fils
pit cuesco; hueso; núcleo noyau — Partie centrale, dure, d’une drupe et qui contient une amande. On oppose le noyau au pépin de la baie.
pit nucleolo; grano; semilla; partícula pépinsemence qui se trouver à l'intérieur de certains fruits.
pit jugo; zumo sèveliquide nutritif formé des sucs que les racines puiser dans le sol et répandre dans toutes les parties d’un végétal.

pit form of pitten:

pitten verb (pit, pitte, pitten, gepit)

  1. pitten (ontpitten)
  2. pitten (maffen; slapen; meuren)

Conjugations for pitten:

o.t.t.
  1. pit
  2. pit
  3. pit
  4. pitten
  5. pitten
  6. pitten
o.v.t.
  1. pitte
  2. pitte
  3. pitte
  4. pitten
  5. pitten
  6. pitten
v.t.t.
  1. heb gepit
  2. hebt gepit
  3. heeft gepit
  4. hebben gepit
  5. hebben gepit
  6. hebben gepit
v.v.t.
  1. had gepit
  2. had gepit
  3. had gepit
  4. hadden gepit
  5. hadden gepit
  6. hadden gepit
o.t.t.t.
  1. zal pitten
  2. zult pitten
  3. zal pitten
  4. zullen pitten
  5. zullen pitten
  6. zullen pitten
o.v.t.t.
  1. zou pitten
  2. zou pitten
  3. zou pitten
  4. zouden pitten
  5. zouden pitten
  6. zouden pitten
en verder
  1. is gepit
diversen
  1. pit!
  2. pitt!
  3. gepit
  4. pittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pitten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
deshuesar ontpitten; pitten afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen
desosar ontpitten; pitten
dormir maffen; meuren; pitten; slapen
estar dormido maffen; meuren; pitten; slapen

Related Words for "pitten":


Wiktionary Translations for pitten:


Cross Translation:
FromToVia
pitten dormir dormir — Se reposer dans un état inconscient

External Machine Translations: