Noun | Related Translations | Other Translations |
bajo
|
|
bas; contrabas; zandbank; zandplaat; zandschol
|
bárbaro
|
|
barbaar; bruut; onmens; woesteling; wreedaard
|
extremo
|
|
buitenspeler; eindpunt; grens; lagereind; licht bier; limiet; pils; rand; speler buitenshuis; uiteinde; uiterste; ultra; zoom
|
inferior
|
|
inferieur; mindere; ondergeschikte
|
malo
|
|
gemenerik
|
malvado
|
|
achterbaks persoon; bandiet; boosdoener; booswicht; gemenerik; onverlaat; slechtaard; snoodaard
|
radical
|
|
radicaal
|
regular
|
|
afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
|
tembleque
|
|
bibberatie; bibberen; rillen
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
regular
|
|
afdoen; afhandelen; afstellen; afstemmen; beslechten; bijstellen; regelen; reguleren; twist uit de weg ruimen; zich voegen
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
-
|
slap; teer
|
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
extremo
|
|
eindpunt
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
achacoso
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
pathologisch; spuugmisselijk; spuugzat; ziekelijk
|
algo mareado
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
|
atroz
|
week; zwak
|
afgrijselijk; afschuwelijk; barbaars; beestachtig; bruut; dierlijk; gruwelijk; inhumaan; monsterlijk; moorddadig; moordzuchtig; onmenselijk; verschrikkelijk; vreselijk; wreed
|
bajo
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
achterbaks; arm; armetierig; banaal; berooid; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; in het geniep; klein; laag; laag-bij-de-grond; laaghangend; laaghartig; leep; listig; lomp; niet boven; niet hoog; onder; ondermaats; onedel; ordinair; plat; platvloers; ploertig; pover; schunnig; schurkachtig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; van geringe afmeting; vulgair; vunzig
|
blando
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; week; ziekelijk; zwak
|
aangelengd; clement; futloos; goedhartig; krukkig; laks; lamlendig; lusteloos; mak; mals; mat; mild; murw; onbeholpen; onhandig; schutterig; slap; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; verdund; welwillend; zacht; zachtaardig
|
bárbaro
|
week; zwak
|
barbaars; beestachtig; bruut; godgeklaagd; hemeltergend; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; ontzettend; schandalig; schandelijk; ten hemel schreiend; verfoeilijk; verschrikkelijk; vreselijk; wreed; zeer ergerlijk
|
cansado
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
afgemat; beu; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op; uitgeteld
|
cochambroso
|
gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
|
beverig; met vuil bemorst; morsig; ranzig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig
|
crudo
|
week; zwak
|
barbaars; beestachtig; bruut; direct; inhumaan; meedogenloos; monsterlijk; ongekookt; ongepast; ongezouten; onkies; onmenselijk; onvertogen; rauw; verkeerd; wreed
|
crujiente
|
breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
|
knappend
|
de mala calidad
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
gebrekkig; ondeugdelijk; waardeloos
|
de menor calibre
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
dor; schraal
|
de poco calibre
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
dor; schraal
|
de puta madre
|
week; zwak
|
gaaf; mieters; schitterend; schromelijk; tof
|
de segunda
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
|
deficiente
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
deficiënt; dor; gebrekkig; incompleet; ondeugdelijk; onvolledig; onvolwaardig; schraal; waardeloos
|
delicado
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; iel; krakkemikkig; kwetsbaar; slap; teder; teer; tenger; wankel; zwak
|
angstig voor pijn; benard; benauwd; delicaat; dun; elegant; ernstig; fijn; fijn van smaak; fijnbesnaard; fijngebouwd; fijngevoelig; fijntjes; fijnzinnig; gracieus; hachelijk; kleinzerig; kritiek; kwetsbaar; lastig; lastige; lichtgebouwd; netelig; onprettig; penibel; precair; rank; sierlijk; slank; subtiel; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; verfijnd; zorgelijk; zorgwekkend
|
deplorable
|
week; zwak
|
armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; beklagenswaardig; belazerd; beroerd; betreurenswaardig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; ernstig; gedrukt; godgeklaagd; grauw; hemeltergend; jammer; jammerlijk; karig; kwalijk; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; pover; rampzalig; rouwig; schamel; schraal; sneu; somber; spijtig; stakkerig; teleurstellend; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; triest; troosteloos; van bedenkelijke aard; verdrietig; vreugdeloos; zeer ergerlijk; zielig
|
derrengado
|
gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
|
gebroken; geradbraakt
|
desabrido
|
flauw; flauwtjes; zwak; zwakjes
|
akelig; beklagend; bits; bokkig; brommerig; chagrijnig; eentonig; eigenwijs; eigenzinnig; eng; gemelijk; griezelig; hardhoofdig; humeurig; kattig; kil; knorrig; koppig; korzelig; koud en vochtig; monotoon; mopperig; negatief; nors; nurks; onappetijtelijk; onprettig; onsmakelijk; onwillig; pinnig; saai; sikkeneurig; sinister; slaapverwekkend; slecht gehumeurd; spinnig; stuurs; tegendraads; walgelijk; weerbarstig; weerspannig; wrevelig; zeurderig
|
destartalado
|
gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
|
krakkemikkige
|
desvencijado
|
gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
|
aftands; krakkemikkige
|
duro
|
week; zwak
|
agressief; direct; doordringend; eigenwijs; eigenzinnig; emotieloos; genadeloos; gevoelloos; gewelddadig; hard; hardhandig; hardhoofdig; hardop; hardvochtig; harteloos; indringend; lastig; liefdeloos; luid; meedogenloos; moeilijk; niet makkelijk; onbarmhartig; onbuigzaam; ongemakkelijk; ongenadig; ongevoelig; ongezouten; onverzettelijk; onzacht; ruw; schel klinkend; scherp; stijfjes; stijfkoppig; stug; taai; volhoudend; zielloos; zwaar
|
débil
|
breekbaar; broos; flauw; flauwtjes; fragiel; gammel; krakkemikkig; kwetsbaar; slap; teer; wankel; zwak; zwakjes
|
arm; armetierig; berooid; bleek; flauw; flets; gebrekkig; hulpvragend; hulpzoekend; knullig; krukkig; kwetsbaar; machteloos; onbeholpen; onhandig; onmachtig; pover; schutterig; slap; slapjes; slungelig; steunzoekend; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; verschoten; wrak
|
débilmente
|
gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
|
|
en baja forma
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
gebrekkig; knullig; krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
|
enfermizo
|
bleekjes; flauw; flauwtjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak; zwakjes
|
bleek; flauw; flets; krukkig; onbeholpen; ongezond; onhandig; pathologisch; schutterig; slungelig; spuugmisselijk; spuugzat; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; verschoten; ziekelijk; ziekjes
|
enorme
|
week; zwak
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; angstwekkend; beduidend; behoorlijk; buiten proportie; enorm; enorm groot; enorme; fantastisch; flink; formidabel; fors; geducht; geweldig; gigantisch; groot; groots; grootschalig; heel erg; heel groot; immens; in hoge mate; in zeer hoge mate; kolossaal; onmetelijk; onnoembaar; onoverzienbaar; ontiegelijk; ontzaglijk; ontzettend groot; prachtig; reusachtig; reuze; schromelijk; vervaarlijk; vreeswekkend; weids; zeer groot
|
enormemente
|
week; zwak
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; buiten proportie; enorm; flink; fors; groot; groots; grootschalig; heel erg; in zeer hoge mate; ontiegelijk; reuze; schromelijk; zielsveel
|
escalofriante
|
week; zwak
|
afgrijselijk; afschuwelijk; akelig; angstaanjagend; barbaars; beangstigend; beestachtig; bruut; eng; gevaarlijk; griezelig; gruwelijk; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; ontzettend; schemerig; schimmig; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; schromelijk; sinister; verschrikkelijk; vreselijk; wreed
|
escaso
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
arm; armetierig; berooid; droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; in geringe mate; klein; luttel; mager; nabije; pover; schaars; schraal; schriel; weinig; zeldzaam
|
espantoso
|
week; zwak
|
afgrijselijk; afschrikwekkend; afschuwelijk; afschuwwekkend; akelig; angstwekkend; barbaars; beestachtig; bruut; eng; geducht; griezelig; gruwelijk; ijzingwekkend; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; ontzettend; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; sinister; verschrikkelijk; vervaarlijk; vreeswekkend; vreselijk; wreed
|
excesivo
|
week; zwak
|
bovenmate; bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; enorm; extravagant; extreem; mateloos; ontiegelijk; overdadig; overdreven; overmatig; overspannen; overwerkt; schandalig; schandelijk; schromelijk; tomeloos; uitermate; verfoeilijk; verregaand
|
exiguo
|
arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
|
bekaaid; dor; droog; dun; er bekaaid afkomen; geen vet op de botten hebbende; gierig; iel; inhalig; krenterig; luttel; mager; pover; schamel; schraal; schraperig; schriel; vrekkig; weinig
|
extremo
|
week; zwak
|
bijzonder; bovenmatig; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; enorm; excessief; extravagant; extreem; godgeklaagd; heel erg; hemeltergend; hogelijk; mateloos; ontiegelijk; overmatig; schandalig; schandelijk; schromelijk; ten hemel schreiend; ten zeerste; tomeloos; uitermate; uiterst; ultra; verfoeilijk; zeer; zeer ergerlijk; zeerste
|
flojo
|
bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; gammel; krakkemikkig; kwetsbaar; pips; slap; slapjes; teer; wankel; wee; week; ziekelijk; zwak
|
beroerd; bleek; deplorabel; dun; ellendig; energieloos; flauw; flauwtjes; flets; futloos; geen vet op de botten hebbende; iel; krukkig; lamlendig; landerig; lijzig; log; loom; lusteloos; mager; mals; mat; meelijwekkend; miserabel; niet stevig; onbeholpen; onhandig; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; verschoten
|
fláccido
|
bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
|
futloos; krukkig; laks; lamlendig; lusteloos; mat; onbeholpen; onhandig; schutterig; slap; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
|
frágil
|
bleekjes; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; iel; krakkemikkig; kwetsbaar; pips; slap; slapjes; teder; teer; tenger; wankel; wee; ziekelijk; zwak
|
bros; dun; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; kwetsbaar; lichtgebouwd; mager; rank; schraal; schriel; slank; teer; tenger; wrak
|
fácilmente desmenuzable
|
breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
|
knappend
|
grave
|
week; zwak
|
argwaan opwekkend; benard; benauwd; corpulent; dik; erg; ernstig; gemeen; gezet; hachelijk; heel erg; ingetogen; kritiek; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lijvig; onedel; ontzettend
|