Dutch

Detailed Translations for procédé from Dutch to Spanish

procedé:


Synonyms for "procedé":


Related Definitions for "procedé":

  1. handelingen die je achter elkaar uitvoert om iets te maken1
    • ze hebben een nieuw procedé om die fundering te maken1

procédé:

procédé [het ~] noun

  1. het procédé (methode; aanpak)
    el procedimiento; el método

Translation Matrix for procédé:

NounRelated TranslationsOther Translations
método aanpak; methode; procédé gedragslijn; handelwijze; manier; methode; procedure; trant; wijs; wijze
procedimiento aanpak; methode; procédé aanpak; ageren; arbeidsmethodiek; geding; gedragslijn; handelen; methode; procedure; proces; procesvoering; rechtsgeding; rechtszaak; werkmethode; werkwijze

Wiktionary Translations for procédé:


Cross Translation:
FromToVia
procédé procedimiento; actuación; conducta procédéconduite, manière d’agir d’une personne envers une autre.



Spanish

Detailed Translations for procédé from Spanish to Dutch

procédé form of proceder:

proceder verb

  1. proceder (trabajar)
    werken; opereren; manipuleren; te werk gaan; procederen; optreden; handelen; leven
    • werken verb (werk, werkt, werkte, werkten, gewerkt)
    • opereren verb (opereer, opereert, opereerde, opereerden, geopereerd)
    • te werk gaan verb (ga te werk, gaat te werk, ging te werk, gingen te werk, te werk gegaan)
    • procederen verb (procedeer, procedeert, procedeerde, procedeerden, geprocedeerd)
    • optreden verb (treed op, treedt op, trad op, traden op, opgetreden)
    • handelen verb (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • leven verb (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
  2. proceder (resultar; derivar)
    uitkomen; voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten
    • uitkomen verb (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • ontspringen verb (ontspring, ontspringt, ontsprong, ontsprongen, ontsprongen)
    • ontstaan uit verb (ontsta uit, ontstaat uit, ontstond uit, ontstonden uit, ontstaan uit)
    • uitbotten verb (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)
    • uitlopen verb (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)
    • ontspruiten verb (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)

Conjugations for proceder:

presente
  1. procedo
  2. procedes
  3. procede
  4. procedemos
  5. procedéis
  6. proceden
imperfecto
  1. procedía
  2. procedías
  3. procedía
  4. procedíamos
  5. procedíais
  6. procedían
indefinido
  1. procedí
  2. procediste
  3. procedió
  4. procedimos
  5. procedisteis
  6. procedieron
fut. de ind.
  1. procederé
  2. procederás
  3. procederá
  4. procederemos
  5. procederéis
  6. procederán
condic.
  1. procedería
  2. procederías
  3. procedería
  4. procederíamos
  5. procederíais
  6. procederían
pres. de subj.
  1. que proceda
  2. que procedas
  3. que proceda
  4. que procedamos
  5. que procedáis
  6. que procedan
imp. de subj.
  1. que procediera
  2. que procedieras
  3. que procediera
  4. que procediéramos
  5. que procedierais
  6. que procedieran
miscelánea
  1. ¡procede!
  2. ¡proceded!
  3. ¡no procedas!
  4. ¡no procedáis!
  5. procedido
  6. procediendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

proceder [el ~] noun

  1. el proceder (gesto; muestra; seña; )
    het gebaar; de geste

Translation Matrix for proceder:

NounRelated TranslationsOther Translations
gebaar acción; ademán; gesto; muestra; proceder; seña; señal; signo acción; conducta; ejercicio; gesto; marcha; pasadizo; rebosamiento; traslado
geste acción; ademán; gesto; muestra; proceder; seña; señal; signo
handelen acción; procedimiento
leven afluencia; agitación; aglomeración; alboroto; barullo; estruendo; existencia; ruido; tumulto
optreden comportamiento; conducta; manera; modo
werken acción; actividad; elaboración; funcionamiento
VerbRelated TranslationsOther Translations
handelen proceder; trabajar actuar; comerciar; efectuar; hacer; hacer realizar; negociar; realizar; traficar en; tratar en
leven proceder; trabajar alojar; alojarse; estar domiciliado; existir; habitar; residir; ser; tener su sede; vivir
manipuleren proceder; trabajar manipular
ontspringen derivar; proceder; resultar
ontspruiten derivar; proceder; resultar brotar; derivarse de; descender de; ser originario de
ontstaan uit derivar; proceder; resultar
opereren proceder; trabajar
optreden proceder; trabajar actuar; darse; interpretar un papel teatral; intervenir; trabajar
procederen proceder; trabajar
te werk gaan proceder; trabajar
uitbotten derivar; proceder; resultar
uitkomen derivar; proceder; resultar abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; deducirse de; derivarse de; descubrirse; desprenderse de; divulgarse; llegar a final de mes; resultar; resultar de; resultarse; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener bastante para vivir; tener suficiente
uitlopen derivar; proceder; resultar acabar en
voortkomen uit derivar; proceder; resultar
werken proceder; trabajar trabajar
OtherRelated TranslationsOther Translations
uitkomen emitir; salir

Related Words for "proceder":

  • procederes

Synonyms for "proceder":


Wiktionary Translations for proceder:


Cross Translation:
FromToVia
proceder doorgaan; aan de gang gaan met get on with — proceed with
proceder doorgaan; verdergaan proceed — pass from one point to another
proceder voortkomen; afkomstig zijn van proceed — come forth as a source or origin
proceder doorgaan; verdergaan proceed — go on in an orderly or regulated manner
proceder afstammen; het gevolg zijn van; ontspruiten; voortkomen provenirprocéder, venir, dériver, résulter.