Dutch

Detailed Translations for luister from Dutch to Spanish

luister:

luister [de ~ (m)] noun

  1. de luister (praal; pracht; glans; pronk)
    la ostentación; el esplendor; el adorno; el lustre; el brillo; la gloria; el glande; el resplandor; la pompa; el boato; la fastuosidad; la brillantez
  2. de luister (schitteren; glans)
    el brillo; la brillantez; el esplendor; el destello; el resplandor

Translation Matrix for luister:

NounRelated TranslationsOther Translations
adorno glans; luister; praal; pracht; pronk benodigde; corsage; decor; decoratie; decoreren; draperie; garnering; kwik; kwikzilver; monstering; opluistering; opschik; opsieren; opsiering; opsmuk; opsmukken; ornament; ornamentiek; outfit; outillage; sieraad; sierstuk; sierwerk; smuk; toneeldecoratie; tooi; uitdossing; uitmonstering; uitrusting; uitzet; verfraaiing; versieren; versiering; versieringen aanbrengen; versiersel
boato glans; luister; praal; pracht; pronk vlagvertoon
brillantez glans; luister; praal; pracht; pronk; schitteren
brillo glans; luister; praal; pracht; pronk; schitteren flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; glitter; gloed; levenslicht; licht verspreiden; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; sprankelen; straling; tinteling; voorwending
destello glans; luister; schitteren bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flakkering; flikkering; flits; flonkering; geflikker; getintel; schicht; schijn; schittering; sprankeltje; sterretje; tinteling; vonkje
esplendor glans; luister; praal; pracht; pronk; schitteren fonkelen; fonkeling; glans; glanslaag; glitter; schittering; sprankelen; uiterlijk vertoon
fastuosidad glans; luister; praal; pracht; pronk branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; praalzucht; snoeverij
glande glans; luister; praal; pracht; pronk
gloria glans; luister; praal; pracht; pronk eer; eergevoel; gelukzaligheid; gezegende toestand; glorie; heerlijkheid; heil; huldeblijk; trots; verlossing; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening
lustre glans; luister; praal; pracht; pronk
ostentación glans; luister; praal; pracht; pronk branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; praalzucht; snoeverij
pompa glans; luister; praal; pracht; pronk branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; praalzucht; processie; snoeverij; staatsie; stoet; uiterlijk vertoon
resplandor glans; luister; praal; pracht; pronk; schitteren flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; geglinster; glans; glanslaag; glinstering; glitter; gloed; klatergoud; levenslicht; schijn; schijnsel; schittering; straling; voorwending
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
brillo helderheid

Related Words for "luister":


Wiktionary Translations for luister:


Cross Translation:
FromToVia
luister gloria glory — great beauty or splendour
luister lustre luster — brilliance, attractiveness or splendor
luister pompa; desfile; gala pompecortège solennel, déploiement de fastes, appareil magnifique, somptueux.
luister pompa splendeur — Maginificence

luister form of luisteren:

luisteren verb (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)

  1. luisteren (beluisteren)
  2. luisteren (aanhoren; toehoren)
  3. luisteren (gehoorzamen)

Conjugations for luisteren:

o.t.t.
  1. luister
  2. luistert
  3. luistert
  4. luisteren
  5. luisteren
  6. luisteren
o.v.t.
  1. luisterde
  2. luisterde
  3. luisterde
  4. luisterden
  5. luisterden
  6. luisterden
v.t.t.
  1. heb geluisterd
  2. hebt geluisterd
  3. heeft geluisterd
  4. hebben geluisterd
  5. hebben geluisterd
  6. hebben geluisterd
v.v.t.
  1. had geluisterd
  2. had geluisterd
  3. had geluisterd
  4. hadden geluisterd
  5. hadden geluisterd
  6. hadden geluisterd
o.t.t.t.
  1. zal luisteren
  2. zult luisteren
  3. zal luisteren
  4. zullen luisteren
  5. zullen luisteren
  6. zullen luisteren
o.v.t.t.
  1. zou luisteren
  2. zou luisteren
  3. zou luisteren
  4. zouden luisteren
  5. zouden luisteren
  6. zouden luisteren
diversen
  1. luister!
  2. luistert!
  3. geluisterd
  4. luisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

luisteren [znw.] noun

  1. luisteren

Translation Matrix for luisteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
atender gehoor; gevolg; gevolg geven aan; klaarstaan
cumplir gehoor; gevolg; gevolg geven aan
escuchar luisteren horen
suceder plaatsvinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
atender aanhoren; gehoorzamen; luisteren; toehoren aandachtig luisteren; afrekenen; assisteren; beantwoorden; bedienen; belonen; betalen; bezoldigen; bijspringen; bijstaan; dokken; handreiken; helpen; honoreren; iemand vervangen; knoppen bedienen; lonen; ondersteunen; ondervragen; opletten; overhoren; salariëren; seconderen; serveren; toeluisteren; uithoren; uitvragen; verhoren; verplegen; verzorgen; weldoen; zorg dragen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
atender a gehoorzamen; luisteren aandachtig luisteren; behandelen; gunnen; iets toekennen; ondervragen; opletten; overhoren; toebedelen; toekennen; toeluisteren; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren; verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
cumplir gehoorzamen; luisteren bemerken; gehoorzamen; gevolg geven aan; kwijten; nakomen; navolgen; onderscheiden; opmerken; opvolgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; volgen; waarmaken
escuchar aanhoren; beluisteren; gehoorzamen; luisteren; toehoren aandachtig luisteren; geluid waarnemen; horen; ondervragen; opletten; overhoren; toeluisteren; uithoren; uitvragen; verhoren
hacer caso gehoorzamen; luisteren aandachtig luisteren; opletten; toeluisteren
obedecer gehoorzamen; luisteren gehoorzamen; gevolg geven aan
seguir gehoorzamen; luisteren aanhouden; achternagaan; achternalopen; bijhouden; continueren; doorgaan; doorwerken; een stapje verder gaan; gehoorzamen; gevolg geven aan; imiteren; komen na; nabootsen; nadoen; nakomen; nalopen; navolgen; opvolgen; prolongeren; verdergaan; vervolgen; volgen; voortgaan; voortzetten
suceder gehoorzamen; luisteren afsluiten; dichtdoen; gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; rijzen; sluiten; toedoen; toemaken; volgen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
tener cuidado gehoorzamen; luisteren aandachtig luisteren; op zijn hoede zijn; opletten; oppassen; oppassen voor gevaar; toeluisteren; uitkijken; uitkijken voor; voorzichtig zijn
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
velocidad de turbulencia luisteren

Related Words for "luisteren":


Related Definitions for "luisteren":

  1. hem gehoorzamen1
    • die kinderen willen niet luisteren1
  2. je aandacht erop richten om het te horen1
    • ik luister naar de radio1

Wiktionary Translations for luisteren:

luisteren
verb
  1. gericht waarnemen met het oor
  2. een bevel opvolgen

Cross Translation:
FromToVia
luisteren escuchar listen — to pay attention to a sound
luisteren escuchar listen — to expect or wait for a sound
luisteren escuchar listen — to accept advice or obey instruction
luisteren escuchar écouter — Faire attention, prêter l’oreille pour entendre.

Related Translations for luister