Noun | Related Translations | Other Translations |
arrojar
|
|
gesmijt
|
caza
|
doodschieten; neerleggen; neerschieten
|
jacht; jachtliefhebber; jachtrit; jagen; jager; najagen; nastreven; wild
|
colocar
|
|
neerzetten
|
depositar
|
|
neerzetten
|
derribar
|
doodschieten; neerleggen; neerschieten
|
|
destinar
|
|
detacheren
|
matar a tiros
|
doodschieten; neerleggen; neerschieten
|
|
pagar
|
|
boeten
|
publicar
|
|
publiceren; uitgeven
|
tumbar
|
doodschieten; neerleggen; neerschieten
|
|
verter
|
|
inschenken; leeggieten; uitgieten
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
arrojar
|
deponeren; neerleggen
|
afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; golven; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
|
colocar
|
deponeren; leggen; neerleggen; onderuit halen; plaatsen; wegleggen
|
aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerzetten; neppen; omlijnen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; zetten; zich afspelen
|
colocarse
|
neerleggen; onderuit halen
|
inleggen; inrichten; insluipen; installeren; invoegen; ongemerkt binnendringen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tussenleggen
|
componer
|
neerleggen; onderuit halen
|
aandoen; berokkenen; componeren; in het leven roepen; maken; muziek componeren; op muziek zetten; plaatsen; posten; posteren; scheppen; stationeren; toonzetten; tot stand brengen; veroorzaken; voor elkaar krijgen
|
deponer
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
|
depositar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; storten; tussenleggen; verneuken; zetten
|
depositar sobre
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten
|
bewaren; opzij leggen; wegzetten
|
derribar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten
|
afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
|
destinar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
|
encajar
|
neerleggen; onderuit halen
|
aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; leggen; omklemmen; passen; passen in; plaatsen; zetten
|
engarzar
|
neerleggen; onderuit halen
|
plaatsen; zetten
|
estacionar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
hacer
|
neerleggen; onderuit halen
|
doen; fabriceren; formeren; handelen; in het leven roepen; loskrijgen; losmaken; lostornen; maken; produceren; scheppen; tornen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen
|
hacer arreglos musicales
|
neerleggen; onderuit halen
|
|
invertir
|
neerleggen; onderuit halen
|
aangrijpen; aanwenden; beleggen; benutten; gebruiken; investeren; omkeren; omwenden; toepassen
|
jugar
|
neerleggen; onderuit halen
|
acteren; een gok wagen; gokken; inzetten; speelgeld inzetten; toneelspelen; uitspelen
|
matar a tiros
|
|
afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren; naar beneden schieten; neerhalen; neersabelen; neerschieten; overhoopschieten
|
meter
|
deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen
|
aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; inprikken; leggen; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
|
mover
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten
|
beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; omroeren; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
|
pagar
|
neerleggen; onderuit halen
|
afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; spenderen; storten; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitgeven; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
|
poner
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerzetten; offreren; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; zetten
|
publicar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten
|
adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
|
reducir
|
neerleggen; onderuit halen
|
achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; declineren; herleiden; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
|
situar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
kalibreren; plaats toekennen; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
|
tender
|
neerleggen; onderuit halen
|
naarbeneden hangen; neigen tot; tenderen
|
tumbar
|
neerleggen; onderuit halen
|
iets neerleggen; neerslaan; neervlijen; omduwen; omslaan; omstoten; omverstoten; onderuithalen; vloeren
|
ubicar
|
neerleggen; onderuit halen
|
plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
verter
|
deponeren; neerleggen
|
afdruipen; afscheiden; afvoeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; lozen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien
|
-
|
deponeren
|
|