Dutch
Detailed Translations for snijdend from Dutch to Spanish
snijdend:
-
snijdend (op afgebeten toon; schril)
Translation Matrix for snijdend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
chillón | brulboei; schreeuwer; schreeuwlelijk | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
chillón | op afgebeten toon; schril; snijdend | agressief; bitter teleurgesteld; doordringend; felgekleurd; felle; gewelddadig; indringend; krijserig; schel klinkend; scherp; schreeuwerig; verbitterd; vlijmend; vlijmscherp |
penetrante | op afgebeten toon; schril; snijdend | beklemmend; bijtende; doordringend; hard; hoog; indringend; indringende; indringerig; knellend; nijpend; penetrant; schel; schel klinkend; scherp; schril; smartelijk; snerpend; stekend; vlijmend; vlijmscherp |
snijdend form of snijden:
-
snijden (afsnijden)
Conjugations for snijden:
o.t.t.
- snijd
- snijdt
- snijdt
- snijden
- snijden
- snijden
o.v.t.
- sneed
- sneed
- sneed
- sneden
- sneden
- sneden
v.t.t.
- heb gesneden
- hebt gesneden
- heeft gesneden
- hebben gesneden
- hebben gesneden
- hebben gesneden
v.v.t.
- had gesneden
- had gesneden
- had gesneden
- hadden gesneden
- hadden gesneden
- hadden gesneden
o.t.t.t.
- zal snijden
- zult snijden
- zal snijden
- zullen snijden
- zullen snijden
- zullen snijden
o.v.t.t.
- zou snijden
- zou snijden
- zou snijden
- zouden snijden
- zouden snijden
- zouden snijden
en verder
- ben gesneden
- bent gesneden
- is gesneden
- zijn gesneden
- zijn gesneden
- zijn gesneden
diversen
- snijd!
- snijdt!
- gesneden
- snijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for snijden:
Related Definitions for "snijden":
Wiktionary Translations for snijden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snijden | → cortado | ↔ cut — having been cut |
• snijden | → cortar | ↔ cut — to divide with a sharp instrument |
• snijden | → incidir; cortar | ↔ cut — to perform an incision |
• snijden | → recortar | ↔ cut — to reduce |
• snijden | → cortar | ↔ schneiden — (transitiv) mit einem Schneidewerkzeug (wie einem Messer) einen Gegenstand oder einen Teil von ihm abtrennen |
• snijden | → podar; cincelar; labrar; cortar; cortar al ras | ↔ tailler — couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage. |
• snijden | → cortar | ↔ trancher — Traductions à trier suivant le sens |