Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. spatel:
  2. spatelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for spatel from Dutch to Spanish

spatel:

spatel [de ~] noun

  1. de spatel
    el rascador

Translation Matrix for spatel:

NounRelated TranslationsOther Translations
rascador spatel gierigaard; knibbelaar; krabbelaar; krabber; krent; krentenweger; schraapijzer; schraapmes; schraper; schrapijzer; verfkrabber; vrek

Related Words for "spatel":

  • spatels, spateltje, spateltjes

Wiktionary Translations for spatel:

spatel
noun
  1. huishouden|nld, gereedschap|nld spaan, lepel e.d. met plat, bot uiteinde om mee te smeren, schrapen, roeren enz.

Cross Translation:
FromToVia
spatel espátula spatula — kitchen utensil for turning and lifting

spatelen:

spatelen verb (spatel, spatelt, spatelde, spatelden, gespateld)

  1. spatelen

Conjugations for spatelen:

o.t.t.
  1. spatel
  2. spatelt
  3. spatelt
  4. spatelen
  5. spatelen
  6. spatelen
o.v.t.
  1. spatelde
  2. spatelde
  3. spatelde
  4. spatelden
  5. spatelden
  6. spatelden
v.t.t.
  1. heb gespateld
  2. hebt gespateld
  3. heeft gespateld
  4. hebben gespateld
  5. hebben gespateld
  6. hebben gespateld
v.v.t.
  1. had gespateld
  2. had gespateld
  3. had gespateld
  4. hadden gespateld
  5. hadden gespateld
  6. hadden gespateld
o.t.t.t.
  1. zal spatelen
  2. zult spatelen
  3. zal spatelen
  4. zullen spatelen
  5. zullen spatelen
  6. zullen spatelen
o.v.t.t.
  1. zou spatelen
  2. zou spatelen
  3. zou spatelen
  4. zouden spatelen
  5. zouden spatelen
  6. zouden spatelen
en verder
  1. ben gespateld
  2. bent gespateld
  3. is gespateld
  4. zijn gespateld
  5. zijn gespateld
  6. zijn gespateld
diversen
  1. spatel!
  2. spatelt!
  3. gespateld
  4. spatelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spatelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
poner con una espátula spatelen