Dutch
Detailed Translations for omroepen from Dutch to Spanish
omroepen:
-
omroepen (nieuwsberichten omroepen)
-
omroepen (programma uitzenden)
televisar; emitir; difundir; transmitir; retransmitir-
televisar verb
-
emitir verb
-
difundir verb
-
transmitir verb
-
retransmitir verb
-
-
omroepen (namen afroepen; afroepen)
pasar lista-
pasar lista verb
-
Conjugations for omroepen:
o.t.t.
- roep om
- roept om
- roept om
- roepen om
- roepen om
- roepen om
o.v.t.
- riep om
- riep om
- riep om
- riepen om
- riepen om
- riepen om
v.t.t.
- heb omgeroepen
- hebt omgeroepen
- heeft omgeroepen
- hebben omgeroepen
- hebben omgeroepen
- hebben omgeroepen
v.v.t.
- had omgeroepen
- had omgeroepen
- had omgeroepen
- hadden omgeroepen
- hadden omgeroepen
- hadden omgeroepen
o.t.t.t.
- zal omroepen
- zult omroepen
- zal omroepen
- zullen omroepen
- zullen omroepen
- zullen omroepen
o.v.t.t.
- zou omroepen
- zou omroepen
- zou omroepen
- zouden omroepen
- zouden omroepen
- zouden omroepen
en verder
- ben omgeroepen
- bent omgeroepen
- is omgeroepen
- zijn omgeroepen
- zijn omgeroepen
- zijn omgeroepen
diversen
- roep om!
- roept om!
- omgeroepen
- omroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omroepen:
Related Words for "omroepen":
omroepen form of omroep:
-
de omroep (radio-en televisieomroep)