Dutch
Detailed Translations for voorzitten from Dutch to Spanish
voorzitten:
-
voorzitten (leiding geven; leiden; besturen; aanvoeren; managen)
dirigir; gobernar; mandar; guiar; ir a la cabeza; encabezar; ir delante; estar en cabeza-
dirigir verb
-
gobernar verb
-
mandar verb
-
guiar verb
-
ir a la cabeza verb
-
encabezar verb
-
ir delante verb
-
estar en cabeza verb
-
Conjugations for voorzitten:
o.t.t.
- zit voor
- zit voor
- zit voor
- zitten voor
- zitten voor
- zitten voor
o.v.t.
- zat voor
- zat voor
- zat voor
- zaten voor
- zaten voor
- zaten voor
v.t.t.
- heb voorgezeten
- hebt voorgezeten
- heeft voorgezeten
- hebben voorgezeten
- hebben voorgezeten
- hebben voorgezeten
v.v.t.
- had voorgezeten
- had voorgezeten
- had voorgezeten
- hadden voorgezeten
- hadden voorgezeten
- hadden voorgezeten
o.t.t.t.
- zal voorzitten
- zult voorzitten
- zal voorzitten
- zullen voorzitten
- zullen voorzitten
- zullen voorzitten
o.v.t.t.
- zou voorzitten
- zou voorzitten
- zou voorzitten
- zouden voorzitten
- zouden voorzitten
- zouden voorzitten
diversen
- zit voor!
- zit voor!
- voorgezeten
- voorzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze