Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- bezighouden:
- bezig houden:
-
Wiktionary:
- bezighouden → ocupar, entretener, ocuparse, entretenerse, dedicarse
- bezig houden → desempeñar, ocupar, habitar, atender
Dutch
Detailed Translations for bezighouden from Dutch to Spanish
bezighouden:
Translation Matrix for bezighouden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ocupar | bezighouden | bewonen; zich bezighouden met |
Wiktionary Translations for bezighouden:
bezighouden
verb
-
de aandacht afleiden
- bezighouden → ocupar; entretener
-
iets te doen geven
- bezighouden → ocuparse; entretenerse
-
zich bezighouden met iets
- bezighouden → ocuparse; entretenerse; dedicarse
bezig houden:
-
bezig houden (iemand amuseren; vermaken)
Conjugations for bezig houden:
o.t.t.
- houd bezig
- houdt bezig
- houdt bezig
- houden bezig
- houden bezig
- houden bezig
o.v.t.
- hield bezig
- hield bezig
- hield bezig
- hielden bezig
- hielden bezig
- hielden bezig
v.t.t.
- heb bezig gehouden
- hebt bezig gehouden
- heeft bezig gehouden
- hebben bezig gehouden
- hebben bezig gehouden
- hebben bezig gehouden
v.v.t.
- had bezig gehouden
- had bezig gehouden
- had bezig gehouden
- hadden bezig gehouden
- hadden bezig gehouden
- hadden bezig gehouden
o.t.t.t.
- zal bezig houden
- zult bezig houden
- zal bezig houden
- zullen bezig houden
- zullen bezig houden
- zullen bezig houden
o.v.t.t.
- zou bezig houden
- zou bezig houden
- zou bezig houden
- zouden bezig houden
- zouden bezig houden
- zouden bezig houden
diversen
- houd bezig!
- houdt bezig!
- bezig gehouden
- bezig houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezig houden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
divertir | amuseren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
divertir | bezig houden; iemand amuseren; vermaken | aanstaan; believen; goeddunken |
entretener | bezig houden; iemand amuseren; vermaken |
Wiktionary Translations for bezig houden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezig houden | → desempeñar; ocupar; habitar; atender | ↔ occuper — Traductions à trier suivant le sens |