Noun | Related Translations | Other Translations |
agrandamiento
|
gezwel; knobbel; tumor
|
het groter worden; uitvergroting; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
ampliación
|
gezwel; knobbel; tumor
|
aanbouw; aanvulling; expansie; groei; het groter worden; schaalvergroting; toename; uitbouw; uitbreiding; uitvergroting; uitzetten; uitzetting; vergroting; wijd worden
|
aumento
|
gezwel; knobbel; tumor
|
aangroei; aanvulling; aanwas; aanwinst; bijbetaling; cumuleren; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; opaarden; opeenhopen; ophopen; opstapelen; opstijgen; stapelen; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitvergroting; uitzetting; vergroting; verhogen; verhogen van de waarde; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
|
bollo
|
gezwel; knobbel; knoest; kwast; tumor
|
bal; bluts; bobbel; bol wol; bolling; broodje; buil; bult; deuk; harses; instulping; kadetje; kleine punt; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; puntje; zwelling
|
borla
|
knobbel; knoest; kwast
|
gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot
|
brocha
|
knobbel; knoest; kwast
|
gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; schilderskwast; verfkwast; zot
|
bulto
|
bobbel; buil; bult; gezwel; knobbel; knoest; kwast; tumor
|
baal; bobbel; bochel; bolling; buil; bult; hobbeling; kneuswond; kneuzing; letsel; moot; opgezwollen plek; opzetting; pak; plak; pukkel; rugzak; tranche; uitpuiling; uitstulping; zwelling
|
capacidad
|
aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
|
bekwaamheid; capabelheid; capaciteit; competentie; draagkracht; draagvermogen; geschiktheid; grootte in de ruimte; inhoud; inhoudsruimte; kracht; kwaliteit; laadvermogen; macht; omvatte ruimte; ter zake kundigheid; vermogen; volume; wat ergens in zit
|
crecimiento
|
gezwel; knobbel; tumor
|
aangroei; aanwas; aanwinst; bloei; bloeiperiode; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontplooiing; ontwikkeling; opbloei; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; tot bloei komen; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering; wasdom
|
dádiva
|
aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
|
|
genialidad
|
aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
|
brein; denkvermogen; geest; genialiteit; hersens; vernuft; verstand; vindingrijk vernuft
|
genio
|
aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
|
brein; denkvermogen; duivelskunstenaar; duizendkunstenaar; geest; geniaal persoon; genialiteit; genie; geniekorps; hersens; hoogvlieger; intelligentie; vernuft; verstand; vindingrijk vernuft
|
hinchazón
|
knobbel; knoest; kwast
|
aangroei; aanwas; bobbel; bolling; buil; bult; declamatie; dikte; gezwollenheid; holle hoogdravendheid; kneuswond; kneuzing; letsel; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; uitdijen; uitdijing; verdikking; zwelling
|
nudo
|
knobbel; knoest; kwast
|
afdeling; departement; detachement; gewricht; schuifknoop; sectie; strik; tak; verbinding van beenderen
|
persona con talento
|
aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
|
geniaal persoon; genie; hoogvlieger
|
roncha
|
bobbel; buil; bult; knobbel
|
buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
|
talento
|
aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
|
brein; denkvermogen; geest; hersens; kunde; kundigheid; vernuft; verstand
|
tumor
|
gezwel; knobbel; tumor
|
|
Other | Related Translations | Other Translations |
aumento
|
|
sprong; stijging
|