Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- programmeren:
-
Wiktionary:
- programmeren → programar
- programmeren → programar, programación
Dutch
Detailed Translations for programmeren from Dutch to Spanish
programmeren:
-
programmeren
Conjugations for programmeren:
o.t.t.
- programmeer
- programmeert
- programmeert
- programmeren
- programmeren
- programmeren
o.v.t.
- programmeerde
- programmeerde
- programmeerde
- programmeerden
- programmeerden
- programmeerden
v.t.t.
- heb geprogrammeerd
- hebt geprogrammeerd
- heeft geprogrammeerd
- hebben geprogrammeerd
- hebben geprogrammeerd
- hebben geprogrammeerd
v.v.t.
- had geprogrammeerd
- had geprogrammeerd
- had geprogrammeerd
- hadden geprogrammeerd
- hadden geprogrammeerd
- hadden geprogrammeerd
o.t.t.t.
- zal programmeren
- zult programmeren
- zal programmeren
- zullen programmeren
- zullen programmeren
- zullen programmeren
o.v.t.t.
- zou programmeren
- zou programmeren
- zou programmeren
- zouden programmeren
- zouden programmeren
- zouden programmeren
en verder
- ben geprogrammeerd
- bent geprogrammeerd
- is geprogrammeerd
- zijn geprogrammeerd
- zijn geprogrammeerd
- zijn geprogrammeerd
diversen
- programmeer!
- programmeert!
- geprogrammeerd
- programmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for programmeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
programar | programmeren | plannen |
Wiktionary Translations for programmeren:
programmeren
Cross Translation:
verb
-
het schrijven van computerporgramma
- programmeren → programar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• programmeren | → programar | ↔ code — write software programs |
• programmeren | → programación | ↔ programming — activity of writing a computer program |