Dutch
Detailed Translations for aanrukken from Dutch to Spanish
aanrukken:
-
aanrukken
avanzar; progresar; aplazarse; adelantar; avanzar sobre-
avanzar verb
-
progresar verb
-
aplazarse verb
-
adelantar verb
-
avanzar sobre verb
-
Conjugations for aanrukken:
o.t.t.
- ruk aan
- rukt aan
- rukt aan
- rukken aan
- rukken aan
- rukken aan
o.v.t.
- rukte aan
- rukte aan
- rukte aan
- rukten aan
- rukten aan
- rukten aan
v.t.t.
- heb aangerukt
- hebt aangerukt
- heeft aangerukt
- hebben aangerukt
- hebben aangerukt
- hebben aangerukt
v.v.t.
- had aangerukt
- had aangerukt
- had aangerukt
- hadden aangerukt
- hadden aangerukt
- hadden aangerukt
o.t.t.t.
- zal aanrukken
- zult aanrukken
- zal aanrukken
- zullen aanrukken
- zullen aanrukken
- zullen aanrukken
o.v.t.t.
- zou aanrukken
- zou aanrukken
- zou aanrukken
- zouden aanrukken
- zouden aanrukken
- zouden aanrukken
diversen
- ruk aan!
- rukt aan!
- aangerukt
- aanrukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze