Summary


Dutch

Detailed Translations for aansnijden from Dutch to Spanish

aansnijden:

Conjugations for aansnijden:

o.t.t.
  1. snijd aan
  2. snijdt aan
  3. snijdt aan
  4. snijden aan
  5. snijden aan
  6. snijden aan
o.v.t.
  1. sneed aan
  2. sneed aan
  3. sneed aan
  4. sneden aan
  5. sneden aan
  6. sneden aan
v.t.t.
  1. heb aangesneden
  2. hebt aangesneden
  3. heeft aangesneden
  4. hebben aangesneden
  5. hebben aangesneden
  6. hebben aangesneden
v.v.t.
  1. had aangesneden
  2. had aangesneden
  3. had aangesneden
  4. hadden aangesneden
  5. hadden aangesneden
  6. hadden aangesneden
o.t.t.t.
  1. zal aansnijden
  2. zult aansnijden
  3. zal aansnijden
  4. zullen aansnijden
  5. zullen aansnijden
  6. zullen aansnijden
o.v.t.t.
  1. zou aansnijden
  2. zou aansnijden
  3. zou aansnijden
  4. zouden aansnijden
  5. zouden aansnijden
  6. zouden aansnijden
diversen
  1. snijd aan!
  2. snijdt aan!
  3. aangesneden
  4. aansnijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aansnijden [znw.] noun

  1. aansnijden (entameren)
    el empezar; el iniciar

Translation Matrix for aansnijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
abrir opendoen; openmaken
empezar aansnijden; entameren aanheffen; inzetten
iniciar aansnijden; entameren
lanzar gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abordar aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetgrijpen; beetpakken; enteren; grijpen; onderhanden nemen; onderuithalen; tekkelen; vastklampen; vastpakken
abrir aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; starten; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven
aumentar aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bezwaren; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; gewicht toevoegen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opvoeren; opzetten; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; verzwaren; zwaarder maken
empezar aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; inleiden; intreden; inzetten; ondernemen; ontstaan; op gang komen; openen; oprijzen; rijzen; starten; van start gaan; voortkomen
inaugurar aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen beginnen; heiligen; inaugureren; inhuldigen; inleiden; inluiden; inwijden; inzegenen; openen; plechtig bevestigen; starten; wijden; zegenen
iniciar aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; starten; toepassen; van start gaan; voorbereiden op
lanzar aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; jonassen; kwakken; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerkwakken; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; schieten; schoten lossen; seponeren; smakken; smijten; stellen; suggereren; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
plantear aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen ervan uitgaan; naar voren brengen; omhoogwerpen; opperen; opwerpen; poneren; stellen
poner sobre el tapete aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen naar voren brengen; opmerken; ter sprake brengen; vertellen; verwoorden; zeggen
trabar conversación aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen

Related Definitions for "aansnijden":

  1. ergens over beginnen te praten1
    • het onderwerp 'vakantie' hebben we nog niet aangesneden1
  2. het eerste stuk snijden1
    • Jan heeft de taart aangesneden1

Wiktionary Translations for aansnijden:

aansnijden
verb
  1. het eerste stuk er afsnijden
  2. ter sprake brengen

Cross Translation:
FromToVia
aansnijden comenzar; salir al paso aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre.

Related Translations for aansnijden