Dutch
Detailed Translations for afding from Dutch to Spanish
afdingen:
-
afdingen (marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
-
afdingen (dingen)
Conjugations for afdingen:
o.t.t.
- ding af
- dingt af
- dingt af
- dingen af
- dingen af
- dingen af
o.v.t.
- dong af
- dong af
- dong af
- dongen af
- dongen af
- dongen af
v.t.t.
- heb afgedongen
- hebt afgedongen
- heeft afgedongen
- hebben afgedongen
- hebben afgedongen
- hebben afgedongen
v.v.t.
- had afgedongen
- had afgedongen
- had afgedongen
- hadden afgedongen
- hadden afgedongen
- hadden afgedongen
o.t.t.t.
- zal afdingen
- zult afdingen
- zal afdingen
- zullen afdingen
- zullen afdingen
- zullen afdingen
o.v.t.t.
- zou afdingen
- zou afdingen
- zou afdingen
- zouden afdingen
- zouden afdingen
- zouden afdingen
diversen
- ding af!
- dingt af!
- afgedongen
- afdingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afdingen (gesjacher; handjeklap; afpingelarij; geritsel)
Translation Matrix for afdingen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cambalaches | afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap | |
negociar | handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer | |
regatear | afbedelen; afsmeken; aftroggelen | |
trapicho | afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
negociar | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren |
regatear | afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen |