Dutch
Detailed Translations for afklemmen from Dutch to Spanish
afklemmen:
Conjugations for afklemmen:
o.t.t.
- klem af
- klemt af
- klemt af
- klemmen af
- klemmen af
- klemmen af
o.v.t.
- klemde af
- klemde af
- klemde af
- klemden af
- klemden af
- klemden af
v.t.t.
- heb afgeklemd
- hebt afgeklemd
- heeft afgeklemd
- hebben afgeklemd
- hebben afgeklemd
- hebben afgeklemd
v.v.t.
- had afgeklemd
- had afgeklemd
- had afgeklemd
- hadden afgeklemd
- hadden afgeklemd
- hadden afgeklemd
o.t.t.t.
- zal afklemmen
- zult afklemmen
- zal afklemmen
- zullen afklemmen
- zullen afklemmen
- zullen afklemmen
o.v.t.t.
- zou afklemmen
- zou afklemmen
- zou afklemmen
- zouden afklemmen
- zouden afklemmen
- zouden afklemmen
diversen
- klem af!
- klemt af!
- afgeklemd
- afklemmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afklemmen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
apretar | afklemmen; afknijpen | aanschroeven; vastschroeven |
Verb | Related Translations | Other Translations |
apretar | afklemmen; afknellen; afknijpen | aandrukken; bedenken; comprimeren; drukken; fantaseren; indrukken; induwen; ineen duwen; knellen; met gespannen voorwerp omsluiten; nijpen; omspannen; overspannen; persen; proppen; samenballen; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; uitdenken; vastdrukken; vastknijpen; verdichten; verzinnen; voorwenden |
ceñir | afklemmen; afknijpen | insluiten; met gespannen voorwerp omsluiten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omvatten; overspannen |
estreñir | afklemmen; afknijpen | halt houden; stoppen; tot constipatie leiden |
External Machine Translations: