Summary


Dutch

Detailed Translations for afkrabben from Dutch to Spanish

afkrabben:

afkrabben verb (krab af, krabt af, krabde af, krabden af, afgekrabd)

  1. afkrabben (schrappen; schrapen)

Conjugations for afkrabben:

o.t.t.
  1. krab af
  2. krabt af
  3. krabt af
  4. krabben af
  5. krabben af
  6. krabben af
o.v.t.
  1. krabde af
  2. krabde af
  3. krabde af
  4. krabden af
  5. krabden af
  6. krabden af
v.t.t.
  1. heb afgekrabd
  2. hebt afgekrabd
  3. heeft afgekrabd
  4. hebben afgekrabd
  5. hebben afgekrabd
  6. hebben afgekrabd
v.v.t.
  1. had afgekrabd
  2. had afgekrabd
  3. had afgekrabd
  4. hadden afgekrabd
  5. hadden afgekrabd
  6. hadden afgekrabd
o.t.t.t.
  1. zal afkrabben
  2. zult afkrabben
  3. zal afkrabben
  4. zullen afkrabben
  5. zullen afkrabben
  6. zullen afkrabben
o.v.t.t.
  1. zou afkrabben
  2. zou afkrabben
  3. zou afkrabben
  4. zouden afkrabben
  5. zouden afkrabben
  6. zouden afkrabben
diversen
  1. krab af!
  2. krabt af!
  3. afgekrabd
  4. afkrabbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkrabben [znw.] noun

  1. afkrabben (schraapsel)
    la raspaduras; la raeduras

Translation Matrix for afkrabben:

NounRelated TranslationsOther Translations
frotar boenen
raeduras afkrabben; schraapsel krabsel
rascar krabsel
raspaduras afkrabben; schraapsel
raspar krabsel
VerbRelated TranslationsOther Translations
arañar afkrabben; schrapen; schrappen bijeenschrapen; krassen; openkrabben; zich krabben
estregar afkrabben; schrapen; schrappen
frotar afkrabben; schrapen; schrappen afboenen; afschrobben; bezemen; boenen; fijnwrijven; gladmaken; gladwrijven; insmeren; politoeren; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitwrijven
rascar afkrabben; schrapen; schrappen knorren; krassen; oogsten; plukken; ronken; snorren; verzamelen; zagen; zich krabben
raspar afkrabben; schrapen; schrappen afschrappen; raspen; schaven; schuren; te niet doen; wegkrabben
restregar afkrabben; schrapen; schrappen gladmaken; gladwrijven