Dutch
Detailed Translations for afslijten from Dutch to Spanish
afslijten:
-
afslijten
Conjugations for afslijten:
o.t.t.
- slijt af
- slijt af
- slijt af
- slijten af
- slijten af
- slijten af
o.v.t.
- sleet af
- sleet af
- sleet af
- sleten af
- sleten af
- sleten af
v.t.t.
- ben afgesleten
- bent afgesleten
- is afgesleten
- zijn afgesleten
- zijn afgesleten
- zijn afgesleten
v.v.t.
- was afgesleten
- was afgesleten
- was afgesleten
- waren afgesleten
- waren afgesleten
- waren afgesleten
o.t.t.t.
- zal afslijten
- zult afslijten
- zal afslijten
- zullen afslijten
- zullen afslijten
- zullen afslijten
o.v.t.t.
- zou afslijten
- zou afslijten
- zou afslijten
- zouden afslijten
- zouden afslijten
- zouden afslijten
diversen
- slijt af!
- slijt af!
- afgesleten
- afslijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afslijten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
desgastar | afslijten | afdragen; kleding afdragen; slijten; verslijten |
Verb | Related Translations | Other Translations |
desgastar | afslijten | afdragen; slijten; verslijten; verteren |
desgastarse | afslijten | afslijten door erop te zitten; afzitten; wegslijten |
Wiktionary Translations for afslijten:
afslijten
verb
-
in een proces van slijtage verliezen
- afslijten → desgastarse