Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- articuleren:
-
Wiktionary:
- articuleren → articular
- articuleren → vocalizar, articular, articularse
Dutch
Detailed Translations for articuleer from Dutch to Spanish
articuleren:
-
articuleren
Conjugations for articuleren:
o.t.t.
- articuleer
- articuleert
- articuleert
- articuleren
- articuleren
- articuleren
o.v.t.
- articuleerde
- articuleerde
- articuleerde
- articuleerden
- articuleerden
- articuleerden
v.t.t.
- heb gearticuleerd
- hebt gearticuleerd
- heeft gearticuleerd
- hebben gearticuleerd
- hebben gearticuleerd
- hebben gearticuleerd
v.v.t.
- had gearticuleerd
- had gearticuleerd
- had gearticuleerd
- hadden gearticuleerd
- hadden gearticuleerd
- hadden gearticuleerd
o.t.t.t.
- zal articuleren
- zult articuleren
- zal articuleren
- zullen articuleren
- zullen articuleren
- zullen articuleren
o.v.t.t.
- zou articuleren
- zou articuleren
- zou articuleren
- zouden articuleren
- zouden articuleren
- zouden articuleren
diversen
- articuleer!
- articuleert!
- gearticuleerd
- articulerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for articuleren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
articular | articuleren |
Wiktionary Translations for articuleren:
articuleren
Cross Translation:
verb
-
de uitspraakklanken zorgvuldig vormen
- articuleren → articular
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• articuleren | → vocalizar; articular | ↔ articulate — to speak clearly |
• articuleren | → articularse | ↔ articulate — anatomy: to form a joint |