Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. beduiden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beduiden from Dutch to Spanish

beduiden:

beduiden verb (beduid, beduidt, beduidde, beduidden, beduid)

  1. beduiden

Conjugations for beduiden:

o.t.t.
  1. beduid
  2. beduidt
  3. beduidt
  4. beduiden
  5. beduiden
  6. beduiden
o.v.t.
  1. beduidde
  2. beduidde
  3. beduidde
  4. beduidden
  5. beduidden
  6. beduidden
v.t.t.
  1. heb beduid
  2. hebt beduid
  3. heeft beduid
  4. hebben beduid
  5. hebben beduid
  6. hebben beduid
v.v.t.
  1. had beduid
  2. had beduid
  3. had beduid
  4. hadden beduid
  5. hadden beduid
  6. hadden beduid
o.t.t.t.
  1. zal beduiden
  2. zult beduiden
  3. zal beduiden
  4. zullen beduiden
  5. zullen beduiden
  6. zullen beduiden
o.v.t.t.
  1. zou beduiden
  2. zou beduiden
  3. zou beduiden
  4. zouden beduiden
  5. zouden beduiden
  6. zouden beduiden
diversen
  1. beduid!
  2. beduidt!
  3. beduid
  4. beduidende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beduiden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
querer decir beduiden bedoelen; ergens iets mee willen zeggen; menen; van mening zijn; willen zeggen
significar beduiden betekenen; duiden op; inhouden; neerkomen op; wijzen op

Wiktionary Translations for beduiden:


Cross Translation:
FromToVia
beduiden presagiar foreshadow — To presage, or suggest something in advance
beduiden desenvolver; desarrollar développerdégager une chose de ce qui l’envelopper.
beduiden explicar; desenvolver; aclarar; desarrollar expliquerrendre clair.
beduiden predecir; presagiar; adivinar; profetizar prédireprophétiser ; annoncer par inspiration divine ce qui doit arriver.