Dutch
Detailed Translations for bemakkelijken from Dutch to Spanish
bemakkelijken:
-
bemakkelijken (vereenvoudigen; vergemakkelijken; simplificeren; versoberen)
Conjugations for bemakkelijken:
o.t.t.
- bemakkelijk
- bemakkelijkt
- bemakkelijkt
- bemakkelijken
- bemakkelijken
- bemakkelijken
o.v.t.
- bemakkelijkte
- bemakkelijkte
- bemakkelijkte
- bemakkelijkten
- bemakkelijkten
- bemakkelijkten
v.t.t.
- heb bemakkelijkt
- hebt bemakkelijkt
- heeft bemakkelijkt
- hebben bemakkelijkt
- hebben bemakkelijkt
- hebben bemakkelijkt
v.v.t.
- had bemakkelijkt
- had bemakkelijkt
- had bemakkelijkt
- hadden bemakkelijkt
- hadden bemakkelijkt
- hadden bemakkelijkt
o.t.t.t.
- zal bemakkelijken
- zult bemakkelijken
- zal bemakkelijken
- zullen bemakkelijken
- zullen bemakkelijken
- zullen bemakkelijken
o.v.t.t.
- zou bemakkelijken
- zou bemakkelijken
- zou bemakkelijken
- zouden bemakkelijken
- zouden bemakkelijken
- zouden bemakkelijken
diversen
- bemakkelijk!
- bemakkelijkt!
- bemakkelijkt
- bemakkelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bemakkelijken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
facilitar | bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen | aanmoedigen; gunnen; gunst verlenen; ter beschikking stellen; verschaffen; verstrekken |
simplificar | bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen | stroomlijnen |