Dutch
Detailed Translations for bescheuren from Dutch to Spanish
bescheuren:
-
bescheuren
Conjugations for bescheuren:
o.t.t.
- bescheur
- bescheurt
- bescheurt
- bescheuren
- bescheuren
- bescheuren
o.v.t.
- bescheurde
- bescheurde
- bescheurde
- bescheurden
- bescheurden
- bescheurden
v.t.t.
- heb bescheurd
- hebt bescheurd
- heeft bescheurd
- hebben bescheurd
- hebben bescheurd
- hebben bescheurd
v.v.t.
- had bescheurd
- had bescheurd
- had bescheurd
- hadden bescheurd
- hadden bescheurd
- hadden bescheurd
o.t.t.t.
- zal bescheuren
- zult bescheuren
- zal bescheuren
- zullen bescheuren
- zullen bescheuren
- zullen bescheuren
o.v.t.t.
- zou bescheuren
- zou bescheuren
- zou bescheuren
- zouden bescheuren
- zouden bescheuren
- zouden bescheuren
diversen
- bescheur!
- bescheurt!
- bescheurd
- bescheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bescheuren:
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| destornillarse de risa | bescheuren | |
| morirse de risa | bescheuren | zich bescheuren |
| partirse de risa | bescheuren | |
| troncharse de risa | bescheuren |