Summary


Dutch

Detailed Translations for besturing from Dutch to Spanish

besturing:

besturing [de ~ (v)] noun

  1. de besturing (bediening)
    la conducción; el mando; el empleados; la plantilla; el personal; el asalariados
  2. de besturing (gedrag; houding; leiding; rijrichting; plan)
  3. de besturing

Translation Matrix for besturing:

NounRelated TranslationsOther Translations
asalariados bediening; besturing employees; werknemers
cambio de acciones besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting
conducción bediening; besturing
control bedwang; beheer; beheersing; beproeving; bescherming; besturingselement; bewaking; check up; controle; ernstige toetsing; hoede; inspectie; keuring; mate van bekwaamheid; navorsing; onderzoek; overzien; proefwerk; repetitie; schuifknop; surveillance; test; toets; toezicht; toezicht houden; verkenning; zeggenschap; zorg
cotización besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting koersnotering; notering; offerte; prijsopgave; wisseltarief
empleados bediening; besturing bedienden; employees; obers; restaurantbedienden; werknemers
mando bediening; besturing aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; beheer; besturen; bestuur; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dienstorder; directie; dwangbevel; instructie; leiding; opdracht; order; regeren; taak; voorgaan; voorschrift; voorwerker
personal bediening; besturing arbeidskrachten; bediening; employees; mankracht; personeel; service; uitserveren; werknemers
plantilla bediening; besturing documentsjabloon; employees; formatie; personeel; sjabloon; staf; werknemers
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
control besturing
ModifierRelated TranslationsOther Translations
personal autochtoon; besloten; eigenhandig; inheems; inlands; persoonlijk; persoonsgebonden; privé; subjectief; zelf

Wiktionary Translations for besturing:

besturing
noun
  1. het mechaniek waarmee een apparaat bestuurd wordt
  2. het besturen