Dutch

Detailed Translations for betonen from Dutch to Spanish

betonen:

Conjugations for betonen:

o.t.t.
  1. betoon
  2. betoont
  3. betoont
  4. betonen
  5. betonen
  6. betonen
o.v.t.
  1. betoonde
  2. betoonde
  3. betoonde
  4. betoonden
  5. betoonden
  6. betoonden
v.t.t.
  1. heb betoond
  2. hebt betoond
  3. heeft betoond
  4. hebben betoond
  5. hebben betoond
  6. hebben betoond
v.v.t.
  1. had betoond
  2. had betoond
  3. had betoond
  4. hadden betoond
  5. hadden betoond
  6. hadden betoond
o.t.t.t.
  1. zal betonen
  2. zult betonen
  3. zal betonen
  4. zullen betonen
  5. zullen betonen
  6. zullen betonen
o.v.t.t.
  1. zou betonen
  2. zou betonen
  3. zou betonen
  4. zouden betonen
  5. zouden betonen
  6. zouden betonen
diversen
  1. betoon!
  2. betoont!
  3. betoond
  4. betonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betonen:

NounRelated TranslationsOther Translations
destacar detacheren
realzar opluisteren; tooien; versieren
VerbRelated TranslationsOther Translations
acentuar beklemtonen; benadrukken; betonen aandoen; aanmaken; aanzetten; accentueren; benadrukken; inschakelen; motiveren; starten
destacar beklemtonen; benadrukken; betonen accentueren; benadrukken; loshalen; uithalen
expresar betonen; betuigen beschrijven; formuleren; fraseren; inkleden; laten zien; overzetten; presenteren; spuien; tonen; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; vertonen; verwoorden; weergeven
hacer híncapie en beklemtonen; benadrukken; betonen
hacer notar beklemtonen; benadrukken; betonen
hacer resaltar beklemtonen; benadrukken; betonen
manifestar betonen; betuigen aanbieden; duiden; exposeren; laten zien; manifesteren; offreren; ontvouwen; presenteren; tentoonstellen; tonen; tot uitdrukking brengen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; vertonen; voorleggen
mostrar betonen; betuigen aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; oprijzen; presenteren; rijzen; tentoonspreiden; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen; waarmaken; wijzen naar
poner énfasis en beklemtonen; benadrukken; betonen
realzar beklemtonen; benadrukken; betonen
recalcar beklemtonen; benadrukken; betonen accentueren; benadrukken; fouten benadrukken; onderstrepen
subrayar beklemtonen; benadrukken; betonen accentueren; benadrukken; onderstrepen