Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bezwendelde:
  2. bezwendelen:


Dutch

Detailed Translations for bezwendelde from Dutch to Spanish

bezwendelde:

bezwendelde [znw.] noun

  1. bezwendelde
    el afectado; el víctima

Translation Matrix for bezwendelde:

NounRelated TranslationsOther Translations
afectado bezwendelde benadeelde; gedupeerde
víctima bezwendelde benadeelde; dupe; gedupeerde; geestelijk geraakte; gekwetste; gewonde; lul; pineut; sigaar; slachtoffer
ModifierRelated TranslationsOther Translations
afectado aanstellerig; dikdoenerig; geaffecteerd; gecreëerd; gedwongen; geforceerd; gekunsteld; gemaakt; gemaakte gevoelens; geschapen; getroffen; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk; onthutst; ontroerd; ontsteld; onvrijwillig; overdreven; paf; perplex; theatraal; verplicht

bezwendelde form of bezwendelen:

bezwendelen verb (bezwendel, bezwendelt, bezwendelde, bezwendelden, bezwendeld)

  1. bezwendelen (bedonderen)

Conjugations for bezwendelen:

o.t.t.
  1. bezwendel
  2. bezwendelt
  3. bezwendelt
  4. bezwendelen
  5. bezwendelen
  6. bezwendelen
o.v.t.
  1. bezwendelde
  2. bezwendelde
  3. bezwendelde
  4. bezwendelden
  5. bezwendelden
  6. bezwendelden
v.t.t.
  1. heb bezwendeld
  2. hebt bezwendeld
  3. heeft bezwendeld
  4. hebben bezwendeld
  5. hebben bezwendeld
  6. hebben bezwendeld
v.v.t.
  1. had bezwendeld
  2. had bezwendeld
  3. had bezwendeld
  4. hadden bezwendeld
  5. hadden bezwendeld
  6. hadden bezwendeld
o.t.t.t.
  1. zal bezwendelen
  2. zult bezwendelen
  3. zal bezwendelen
  4. zullen bezwendelen
  5. zullen bezwendelen
  6. zullen bezwendelen
o.v.t.t.
  1. zou bezwendelen
  2. zou bezwendelen
  3. zou bezwendelen
  4. zouden bezwendelen
  5. zouden bezwendelen
  6. zouden bezwendelen
diversen
  1. bezwendel!
  2. bezwendelt!
  3. bezwendeld
  4. bezwendelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezwendelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
defraudar bedonderen; bezwendelen achterhouden; achteroverdrukken; afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; beschamen; besodemieteren; flessen; gappen; inpikken; jatten; misleiden; neppen; ontvreemden; oplichten; pikken; stelen; teleurstellen; verdonkeremanen; verduisteren; vertrouwen schenden; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken; zwendelen
despistar bedonderen; bezwendelen
hacer una mala jugada bedonderen; bezwendelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; verneuken; vreemdgaan
timar bedonderen; bezwendelen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; grijpen; heffen; lichten; misleiden; neppen; omhoog brengen; omhoogheffen; omlijnen; opheffen; oplichten; optillen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen