Dutch
Detailed Translations for bij elkaar leggen from Dutch to Spanish
bij elkaar leggen:
bij elkaar leggen verb (leg bij elkaar, legt bij elkaar, legde bij elkaar, legden bij elkaar, bij elkaar gelegd)
-
bij elkaar leggen
Conjugations for bij elkaar leggen:
o.t.t.
- leg bij elkaar
- legt bij elkaar
- legt bij elkaar
- leggen bij elkaar
- leggen bij elkaar
- leggen bij elkaar
o.v.t.
- legde bij elkaar
- legde bij elkaar
- legde bij elkaar
- legden bij elkaar
- legden bij elkaar
- legden bij elkaar
v.t.t.
- heb bij elkaar gelegd
- hebt bij elkaar gelegd
- heeft bij elkaar gelegd
- hebben bij elkaar gelegd
- hebben bij elkaar gelegd
- hebben bij elkaar gelegd
v.v.t.
- had bij elkaar gelegd
- had bij elkaar gelegd
- had bij elkaar gelegd
- hadden bij elkaar gelegd
- hadden bij elkaar gelegd
- hadden bij elkaar gelegd
o.t.t.t.
- zal bij elkaar leggen
- zult bij elkaar leggen
- zal bij elkaar leggen
- zullen bij elkaar leggen
- zullen bij elkaar leggen
- zullen bij elkaar leggen
o.v.t.t.
- zou bij elkaar leggen
- zou bij elkaar leggen
- zou bij elkaar leggen
- zouden bij elkaar leggen
- zouden bij elkaar leggen
- zouden bij elkaar leggen
diversen
- leg bij elkaar!
- legt bij elkaar!
- bij elkaar gelegd
- bij elkaar leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bij elkaar leggen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
colocar juntos | bij elkaar leggen |