Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bonbons:
  2. bonbon:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bonbons from Dutch to Spanish

bonbons:

bonbons [de ~] noun, plural

  1. de bonbons (chocolaatjes)

Translation Matrix for bonbons:

NounRelated TranslationsOther Translations
bombones de chocolate bonbons; chocolaatjes
chocolatinas bonbons; chocolaatjes chocolaatjes; flikjes

Related Words for "bonbons":


bonbon:

bonbon [de ~ (m)] noun

  1. de bonbon (chocolaatje)
    el bombón de chocolate; el chocolate; la chocolatina; el chocolatito

Translation Matrix for bonbon:

NounRelated TranslationsOther Translations
bombón de chocolate bonbon; chocolaatje chocolaatje; stukje chocola
chocolate bonbon; chocolaatje chocolade; chocoladereep; hennep; marihuana; reep; stuff; weed; wied; wiet
chocolatina bonbon; chocolaatje chocolaatje; chocolade; chocoladereep; flikje; reep
chocolatito bonbon; chocolaatje chocolaatje; flikje; flikken

Related Words for "bonbon":


Related Definitions for "bonbon":

  1. chocolade omhulsel met zoete vulling1
    • in België moet je bonbons kopen1

Wiktionary Translations for bonbon:


Cross Translation:
FromToVia
bonbon caramelo; bombón bonbon — confiserie|fr sucrerie, friandise faite avec du sucre. Dans le langage des enfants, ce mot désigne toute sorte de friandise.