Summary
Dutch
Detailed Translations for chargeer from Dutch to Spanish
chargeer form of chargeren:
-
chargeren (overdrijven)
Conjugations for chargeren:
o.t.t.
- chargeer
- chargeert
- chargeert
- chargeren
- chargeren
- chargeren
o.v.t.
- chargeerde
- chargeerde
- chargeerde
- chargeerden
- chargeerden
- chargeerden
v.t.t.
- heb gechargeerd
- hebt gechargeerd
- heeft gechargeerd
- hebben gechargeerd
- hebben gechargeerd
- hebben gechargeerd
v.v.t.
- had gechargeerd
- had gechargeerd
- had gechargeerd
- hadden gechargeerd
- hadden gechargeerd
- hadden gechargeerd
o.t.t.t.
- zal chargeren
- zult chargeren
- zal chargeren
- zullen chargeren
- zullen chargeren
- zullen chargeren
o.v.t.t.
- zou chargeren
- zou chargeren
- zou chargeren
- zouden chargeren
- zouden chargeren
- zouden chargeren
en verder
- is gechargeerd
- zijn gechargeerd
diversen
- chargeer!
- chargeert!
- gechargeerd
- chargerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for chargeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
acusar | chargeren; overdrijven | aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken |
culpar | chargeren; overdrijven | aanklagen; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; betichten; blameren; gispen; incrimineren; laken; nadragen; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
inculpar | chargeren; overdrijven | aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken |