Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. claxonneren:


Dutch

Detailed Translations for claxonneren from Dutch to Spanish

claxonneren:

claxonneren verb (claxonneer, claxonneert, claxonneerde, claxonneerden, geclaxonneerd)

  1. claxonneren (toeteren)

Conjugations for claxonneren:

o.t.t.
  1. claxonneer
  2. claxonneert
  3. claxonneert
  4. claxonneren
  5. claxonneren
  6. claxonneren
o.v.t.
  1. claxonneerde
  2. claxonneerde
  3. claxonneerde
  4. claxonneerden
  5. claxonneerden
  6. claxonneerden
v.t.t.
  1. heb geclaxonneerd
  2. hebt geclaxonneerd
  3. heeft geclaxonneerd
  4. hebben geclaxonneerd
  5. hebben geclaxonneerd
  6. hebben geclaxonneerd
v.v.t.
  1. had geclaxonneerd
  2. had geclaxonneerd
  3. had geclaxonneerd
  4. hadden geclaxonneerd
  5. hadden geclaxonneerd
  6. hadden geclaxonneerd
o.t.t.t.
  1. zal claxonneren
  2. zult claxonneren
  3. zal claxonneren
  4. zullen claxonneren
  5. zullen claxonneren
  6. zullen claxonneren
o.v.t.t.
  1. zou claxonneren
  2. zou claxonneren
  3. zou claxonneren
  4. zouden claxonneren
  5. zouden claxonneren
  6. zouden claxonneren
diversen
  1. claxonneer!
  2. claxonneert!
  3. geclaxonneerd
  4. claxonnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for claxonneren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
tocar la bocina claxonneren; toeteren
tocar la corneta claxonneren; toeteren