Dutch
Detailed Translations for cursiveren from Dutch to Spanish
cursiveren:
-
cursiveren
Conjugations for cursiveren:
o.t.t.
- cursiveer
- cursiveert
- cursiveert
- cursiveren
- cursiveren
- cursiveren
o.v.t.
- cursiveerde
- cursiveerde
- cursiveerde
- cursiveerden
- cursiveerden
- cursiveerden
v.t.t.
- heb gecursiveerd
- hebt gecursiveerd
- heeft gecursiveerd
- hebben gecursiveerd
- hebben gecursiveerd
- hebben gecursiveerd
v.v.t.
- had gecursiveerd
- had gecursiveerd
- had gecursiveerd
- hadden gecursiveerd
- hadden gecursiveerd
- hadden gecursiveerd
o.t.t.t.
- zal cursiveren
- zult cursiveren
- zal cursiveren
- zullen cursiveren
- zullen cursiveren
- zullen cursiveren
o.v.t.t.
- zou cursiveren
- zou cursiveren
- zou cursiveren
- zouden cursiveren
- zouden cursiveren
- zouden cursiveren
en verder
- is gecursiveerd
- zijn gecursiveerd
diversen
- cursiveer!
- cursiveert!
- gecursiveerd
- cursiverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for cursiveren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
poner en cursiva | cursiveren |