Dutch
Detailed Translations for dol from Dutch to Spanish
dol:
Translation Matrix for dol:
Noun | Related Translations | Other Translations |
furioso | razende | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
enfurecido | boos; dol; furieus; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; tierend; woedend; woest | bitter; boos; furieus; giftig; kokend; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woedend; woest; zeer boos; ziedend |
furioso | boos; dol; furieus; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; tierend; woedend; woest | achterlijk; bitter; bitter teleurgesteld; boos; driftig; erg boos; furieus; gebeten; gek; geschift; gestoord; giftig; grimmig; idioot; idioterig; kokend; krankjorum; krankzinnig; kwaad; maf; mesjogge; niet goed snik; nijdig; razend; spinnijdig; stupide; toornig; verbeten; verbitterd; vergramd; vertoornd; woedend; woest; zeer boos; ziedend; zot |
Related Words for "dol":
Related Definitions for "dol":
Wiktionary Translations for dol:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dol | → aberrante; alienado; anormal | ↔ aberrant — Qui diffère de la normale. |
• dol | → estrafalario | ↔ abracadabrant — (familier, fr) complètement incroyable, qu’une personne sensée ne peut pas croire. |
• dol | → furioso; torcido; furibundo | ↔ furieux — Qui est en fureur ; qui est en furie. |
dollen:
-
dollen (malligheid uithalen; een poets bakken; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; gekheid uithalen)
burlar; bromear; hacer el tonto; hacer bromas; burlarse; gastarle una broma a una; chancear; burlarse de-
burlar verb
-
bromear verb
-
hacer el tonto verb
-
hacer bromas verb
-
burlarse verb
-
chancear verb
-
burlarse de verb
-
-
dollen (ravotten; stoeien; zich uitleven; wild spelen; wild rennen)
Conjugations for dollen:
o.t.t.
- dol
- dolt
- dolt
- dollen
- dollen
- dollen
o.v.t.
- dolde
- dolde
- dolde
- dolden
- dolden
- dolden
v.t.t.
- heb gedold
- hebt gedold
- heeft gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
v.v.t.
- had gedold
- had gedold
- had gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
o.t.t.t.
- zal dollen
- zult dollen
- zal dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
o.v.t.t.
- zou dollen
- zou dollen
- zou dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
diversen
- dol!
- dolt!
- gedold
- dollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze