Summary


Dutch

Detailed Translations for duwend from Dutch to Spanish

duwen:

Conjugations for duwen:

o.t.t.
  1. duw
  2. duwt
  3. duwt
  4. duwen
  5. duwen
  6. duwen
o.v.t.
  1. duwde
  2. duwde
  3. duwde
  4. duwden
  5. duwden
  6. duwden
v.t.t.
  1. heb geduwd
  2. hebt geduwd
  3. heeft geduwd
  4. hebben geduwd
  5. hebben geduwd
  6. hebben geduwd
v.v.t.
  1. had geduwd
  2. had geduwd
  3. had geduwd
  4. hadden geduwd
  5. hadden geduwd
  6. hadden geduwd
o.t.t.t.
  1. zal duwen
  2. zult duwen
  3. zal duwen
  4. zullen duwen
  5. zullen duwen
  6. zullen duwen
o.v.t.t.
  1. zou duwen
  2. zou duwen
  3. zou duwen
  4. zouden duwen
  5. zouden duwen
  6. zouden duwen
en verder
  1. ben geduwd
  2. bent geduwd
  3. is geduwd
  4. zijn geduwd
  5. zijn geduwd
  6. zijn geduwd
diversen
  1. duw!
  2. duwt!
  3. geduwd
  4. duwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

duwen [het ~] noun

  1. het duwen (stompen; stoten)
    el tocones; el tronchos

Translation Matrix for duwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
empujar aanstoten; porren
estibar verstouwing
tocones duwen; stompen; stoten armstompen; beenstompen; stompen
tronchos duwen; stompen; stoten
VerbRelated TranslationsOther Translations
arriar duwen; voortduwen; vooruitduwen aanzetten; gladstrijken; laten vieren; neerhalen; neersabelen; opzwepen; sterk prikkelen; strijken; vieren; voortbewegen; vrijaf geven; vrijgeven
desplazar hacia delante duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken
empujar dringen; duwen; voortduwen; vooruitduwen aanduwen; aanjagen; aansporen; aanzetten; aanzwiepen; doordouwen; doorzetten; een por geven; iemand van de plaats dringen; indrukken; induwen; motiveren; opdrijven; opduwen; opendrukken; openstoten; opjutten; opzwepen; porren; sterk prikkelen; stoten; verdringen; voortbewegen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen
empujar hacia delante duwen; voortduwen schuiven; voortschuiven
estibar duwen; voortduwen; vooruitduwen opladen elektriciteit; opnieuw laden; opstuwen; stouwen; stuwen; voortbewegen; voortstuwen
mover duwen; voortduwen; vooruitduwen beroeren; bewegen; deponeren; disloqueren; gaan; iets verplaatsen; leggen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; neerzetten; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; plaatsen; raken; roeren; stappen; stationeren; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; wriggelen; wrikken; zetten; zich verplaatsen; zich voortbewegen
urgir dringen; duwen

Related Words for "duwen":


Wiktionary Translations for duwen:

duwen
verb
  1. door druk uit te oefenen doen voortbewegen

Cross Translation:
FromToVia
duwen empujar schieben — einen Gegenstand durch mechanischen Druck bewegen
duwen empujar push — transitive: apply a force to (an object) so that it moves away
duwen empujar; acuciar; arrear; impeler pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.