Dutch
Detailed Translations for examen afnemen from Dutch to Spanish
examen afnemen:
examen afnemen verb (neem examen af, neemt examen af, nam examen af, namen examen af, examen afgenomen)
-
examen afnemen
Conjugations for examen afnemen:
o.t.t.
- neem examen af
- neemt examen af
- neemt examen af
- nemen examen af
- nemen examen af
- nemen examen af
o.v.t.
- nam examen af
- nam examen af
- nam examen af
- namen examen af
- namen examen af
- namen examen af
v.t.t.
- heb examen afgenomen
- hebt examen afgenomen
- heeft examen afgenomen
- hebben examen afgenomen
- hebben examen afgenomen
- hebben examen afgenomen
v.v.t.
- had examen afgenomen
- had examen afgenomen
- had examen afgenomen
- hadden examen afgenomen
- hadden examen afgenomen
- hadden examen afgenomen
o.t.t.t.
- zal examen afnemen
- zult examen afnemen
- zal examen afnemen
- zullen examen afnemen
- zullen examen afnemen
- zullen examen afnemen
o.v.t.t.
- zou examen afnemen
- zou examen afnemen
- zou examen afnemen
- zouden examen afnemen
- zouden examen afnemen
- zouden examen afnemen
diversen
- neem examen af!
- neemt examen af!
- examen afgenomen
- examen afnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for examen afnemen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
examinar | examen afnemen | aankijken; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bestuderen; bevoelen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; controleren; doorvorsen; examineren; exploreren; gadeslaan; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; ondervragen; onderzoeken; overdenken; overhoren; overwegen; proberen; schouwen; speuren; testen; toeschouwen; toetsen; uithoren; uitproberen; uitvragen; verhoren; vorsen |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
examinar | bladeren; browsen; zoeken |