Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. film:
  2. filmen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for film from Dutch to Spanish

film:

film [de ~ (m)] noun

  1. de film (filmrolletje)
    el film; el filme; la capa; el carrete
  2. de film
  3. de film
    la película

Translation Matrix for film:

NounRelated TranslationsOther Translations
capa film; filmrolletje afdeling; bolster; bovenblad; cape; coating; dekblad; dekmantel; departement; detachement; dop; echelon; filmpje; geleding; huidje; jack; klasse; laag; laagje; maatschappelijke klasse; omhulling; orde; rang; schaal; schil; schilletje; schoudermantel; schulp; schutblad; sectie; slag; stand; tak; velletje
carrete film; filmrolletje cilinder; filmspoel; garenklos; haspel; klos; klos waarop garen gewonden wordt; klosje; snoerspoel; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
film film; filmrolletje
filme film; filmrolletje
película film rolprent; speelfilm
OtherRelated TranslationsOther Translations
cinematografía film

Related Words for "film":


Related Definitions for "film":

  1. opgerolde strook waarmee je opnamen kunt maken1
    • zit er al een film in dit fototoestel?1
  2. strook celluloid met opnamen die bewegen als je ze afdraait1
    • heb je die nieuwe film al gezien?1

Wiktionary Translations for film:


Cross Translation:
FromToVia
film película; filme cinema — a film
film película film — thin layer
film filme; película film — motion picture
film película film — photographic film
film cine; película movie — motion picture
film cine picture — informal: cinema
film vídeo video — television show, movie
film película; filme film — photographie|fr pellicule de gélatine de type photographique sur laquelle on enregistrer une suite d’images à l’aide d’un appareil photo.
film película; film pellicule — Traductions à trier suivant le sens

film form of filmen:

filmen verb (film, filmt, filmde, filmden, gefilmd)

  1. filmen
    rodar; filmar

Conjugations for filmen:

o.t.t.
  1. film
  2. filmt
  3. filmt
  4. filmen
  5. filmen
  6. filmen
o.v.t.
  1. filmde
  2. filmde
  3. filmde
  4. filmden
  5. filmden
  6. filmden
v.t.t.
  1. heb gefilmd
  2. hebt gefilmd
  3. heeft gefilmd
  4. hebben gefilmd
  5. hebben gefilmd
  6. hebben gefilmd
v.v.t.
  1. had gefilmd
  2. had gefilmd
  3. had gefilmd
  4. hadden gefilmd
  5. hadden gefilmd
  6. hadden gefilmd
o.t.t.t.
  1. zal filmen
  2. zult filmen
  3. zal filmen
  4. zullen filmen
  5. zullen filmen
  6. zullen filmen
o.v.t.t.
  1. zou filmen
  2. zou filmen
  3. zou filmen
  4. zouden filmen
  5. zouden filmen
  6. zouden filmen
en verder
  1. ben gefilmd
  2. bent gefilmd
  3. is gefilmd
  4. zijn gefilmd
  5. zijn gefilmd
  6. zijn gefilmd
diversen
  1. film!
  2. filmt!
  3. gefilmd
  4. filmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for filmen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
filmar filmen verfilmen
rodar filmen controleren; dolen; doorrollen; draaien; examineren; inspecteren; keren; keuren; kolken; omwenden; omzwerven; ronddraaien; ronddwalen; rondtollen; schouwen; taxiën; tollen; waren; wenden; zwenken; zwerven

Related Words for "filmen":


Wiktionary Translations for filmen:

filmen
verb
  1. beelden van iets vastleggen op film

Related Translations for film