Dutch
Detailed Translations for flodder from Dutch to Spanish
flodderen:
-
flodderen
Conjugations for flodderen:
o.t.t.
- flodder
- floddert
- floddert
- flodderen
- flodderen
- flodderen
o.v.t.
- flodderde
- flodderde
- flodderde
- flodderden
- flodderden
- flodderden
v.t.t.
- heb geflodderd
- hebt geflodderd
- heeft geflodderd
- hebben geflodderd
- hebben geflodderd
- hebben geflodderd
v.v.t.
- had geflodderd
- had geflodderd
- had geflodderd
- hadden geflodderd
- hadden geflodderd
- hadden geflodderd
o.t.t.t.
- zal flodderen
- zult flodderen
- zal flodderen
- zullen flodderen
- zullen flodderen
- zullen flodderen
o.v.t.t.
- zou flodderen
- zou flodderen
- zou flodderen
- zouden flodderen
- zouden flodderen
- zouden flodderen
diversen
- flodder!
- floddert!
- geflodderd
- flodderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for flodderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
chafallar | flodderen | aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; knoeien; neppen; omlijnen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen |