Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- hardlopend:
- hardlopen:
-
Wiktionary:
- hardlopen → correr
- hardlopen → corrimiento
- hardlopen → correr
Dutch
Detailed Translations for hardlopend from Dutch to Spanish
hardlopend:
-
hardlopend (snellopend)
Translation Matrix for hardlopend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
corriendo | hardlopend; snellopend |
hardlopen:
-
hardlopen (rennen)
correr; aumentar la velocidad al llegar cerca de la meta; ir corriendo; galopear; apresurarse; sprintar; trotar; dar prisa; acelerar; meter prisa; correr velozmente; darse prisa; ir al trote; ir al galope-
correr verb
-
ir corriendo verb
-
galopear verb
-
apresurarse verb
-
sprintar verb
-
trotar verb
-
dar prisa verb
-
acelerar verb
-
meter prisa verb
-
correr velozmente verb
-
darse prisa verb
-
ir al trote verb
-
ir al galope verb
-
Conjugations for hardlopen:
o.t.t.
- loop hard
- loopt hard
- loopt hard
- lopen hard
- lopen hard
- lopen hard
o.v.t.
- liep hard
- liep hard
- liep hard
- liepen hard
- liepen hard
- liepen hard
v.t.t.
- heb hardgelopen
- hebt hardgelopen
- heeft hardgelopen
- hebben hardgelopen
- hebben hardgelopen
- hebben hardgelopen
v.v.t.
- had hardgelopen
- had hardgelopen
- had hardgelopen
- hadden hardgelopen
- hadden hardgelopen
- hadden hardgelopen
o.t.t.t.
- zal hardlopen
- zult hardlopen
- zal hardlopen
- zullen hardlopen
- zullen hardlopen
- zullen hardlopen
o.v.t.t.
- zou hardlopen
- zou hardlopen
- zou hardlopen
- zouden hardlopen
- zouden hardlopen
- zouden hardlopen
diversen
- loop hard!
- loopt hard!
- hardgelopen
- hardlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
hardlopen (rennen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
Translation Matrix for hardlopen:
Wiktionary Translations for hardlopen:
hardlopen
Cross Translation:
verb
-
met versnelde pas zich voortbewegen
- hardlopen → correr
-
sport|nld, een sport waarbij men zich bekwaamt in het zich snel voortbewegen
- hardlopen → corrimiento
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hardlopen | → correr | ↔ courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol. |