Dutch
Detailed Translations for intreden from Dutch to Spanish
intreden:
-
intreden (op gang komen; beginnen; inzetten)
Conjugations for intreden:
o.t.t.
- treed in
- treedt in
- treedt in
- treden in
- treden in
- treden in
o.v.t.
- trad in
- trad in
- trad in
- traden in
- traden in
- traden in
v.t.t.
- ben ingetreden
- bent ingetreden
- is ingetreden
- zijn ingetreden
- zijn ingetreden
- zijn ingetreden
v.v.t.
- was ingetreden
- was ingetreden
- was ingetreden
- waren ingetreden
- waren ingetreden
- waren ingetreden
o.t.t.t.
- zal intreden
- zult intreden
- zal intreden
- zullen intreden
- zullen intreden
- zullen intreden
o.v.t.t.
- zou intreden
- zou intreden
- zou intreden
- zouden intreden
- zouden intreden
- zouden intreden
diversen
- treed in!
- treedt in!
- ingetreden
- intredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for intreden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
comenzar | aanheffen; inzetten | |
empezar | aanheffen; aansnijden; entameren; inzetten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
comenzar | beginnen; intreden; inzetten; op gang komen | aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aansteken; aantreden; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; eigen maken; gebruik maken van; gebruiken; iets op touw zetten; in de fik steken; inleiden; inrichten; installeren; leren; ondernemen; openen; oppikken; opsteken; regelen; sigaret opsteken; starten; toepassen; toetreden; van start gaan; verwerven |
empezar | beginnen; intreden; inzetten; op gang komen | aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; inleiden; ondernemen; ontstaan; openen; oprijzen; rijzen; starten; van start gaan; voortkomen |