Summary


Dutch

Detailed Translations for jasten from Dutch to Spanish

jassen:

jassen verb (jas, jast, jaste, jasten, gejast)

  1. jassen (schillen; pellen)
  2. jassen (aardappels schillen)
    pelar; mondar

Conjugations for jassen:

o.t.t.
  1. jas
  2. jast
  3. jast
  4. jassen
  5. jassen
  6. jassen
o.v.t.
  1. jaste
  2. jaste
  3. jaste
  4. jasten
  5. jasten
  6. jasten
v.t.t.
  1. heb gejast
  2. hebt gejast
  3. heeft gejast
  4. hebben gejast
  5. hebben gejast
  6. hebben gejast
v.v.t.
  1. had gejast
  2. had gejast
  3. had gejast
  4. hadden gejast
  5. hadden gejast
  6. hadden gejast
o.t.t.t.
  1. zal jassen
  2. zult jassen
  3. zal jassen
  4. zullen jassen
  5. zullen jassen
  6. zullen jassen
o.v.t.t.
  1. zou jassen
  2. zou jassen
  3. zou jassen
  4. zouden jassen
  5. zouden jassen
  6. zouden jassen
en verder
  1. is gejast
diversen
  1. jas!
  2. jast!
  3. gejast
  4. jassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

jassen [de ~] noun, plural

  1. de jassen
    el abrigos; la trencas

Translation Matrix for jassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
abrigos jassen mantels; overjassen
pelar doppen; pellen
trencas jassen mantels; overjassen
VerbRelated TranslationsOther Translations
mondar aardappels schillen; jassen; pellen; schillen doppen; pellen
pelar aardappels schillen; jassen; pellen; schillen afschilferen; doppen; ontvellen; pellen; schilferen; stropen
quitar la piel a jassen; pellen; schillen
sacar la piel jassen; pellen; schillen

Related Words for "jassen":


Wiktionary Translations for jassen:


Cross Translation:
FromToVia
jassen hurtar; sustraer; descortezar; pelar; despojar; mondar; descubrir dépouiller — Traductions à trier suivant le sens