Summary


Dutch

Detailed Translations for knipte from Dutch to Spanish

knippen:

knippen verb (knip, knipt, knipte, knipten, geknipt)

  1. knippen (afknippen; couperen)
    cortar
  2. knippen (coifferen; kappen)
  3. knippen (snoeien; trimmen; besnoeien)
    podar
  4. knippen

Conjugations for knippen:

o.t.t.
  1. knip
  2. knipt
  3. knipt
  4. knippen
  5. knippen
  6. knippen
o.v.t.
  1. knipte
  2. knipte
  3. knipte
  4. knipten
  5. knipten
  6. knipten
v.t.t.
  1. heb geknipt
  2. hebt geknipt
  3. heeft geknipt
  4. hebben geknipt
  5. hebben geknipt
  6. hebben geknipt
v.v.t.
  1. had geknipt
  2. had geknipt
  3. had geknipt
  4. hadden geknipt
  5. hadden geknipt
  6. hadden geknipt
o.t.t.t.
  1. zal knippen
  2. zult knippen
  3. zal knippen
  4. zullen knippen
  5. zullen knippen
  6. zullen knippen
o.v.t.t.
  1. zou knippen
  2. zou knippen
  3. zou knippen
  4. zouden knippen
  5. zouden knippen
  6. zouden knippen
en verder
  1. is geknipt
diversen
  1. knip!
  2. knipt!
  3. geknipt
  4. knippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knippen [de ~] noun, plural

  1. de knippen (knipsluitingen; knipsloten)
    el cerrojos; el pestillos

Translation Matrix for knippen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cerrojos knippen; knipsloten; knipsluitingen grendels; knipbeugels; latwerk; raster; rastering; spijlen; traliewerk; traliën
cortar afhakken; afhouwen; afknippen; afsnijden; kappen; omhakken; vellen
pestillos knippen; knipsloten; knipsluitingen knipbeugels
podar besnoeiing; snoeiing
VerbRelated TranslationsOther Translations
cortar afknippen; coifferen; couperen; kappen; knippen afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknotten; afsluiten; afsnijden; bijknippen; concluderen; creneleren; dichtdoen; doen ophouden; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; een beetje knippen; een gevolgtrekking maken; fijnhakken; grootspreken; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; insnijden; kleinhakken; kleinmaken; klieven; kloven; kort knippen; kort maken; korten; lossnijden; omhouwen; onderbreken; opensnijden; opmaken uit; opscheppen; opsnijden; scheiden; snijden; snoeven; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uitknippen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
cortarse coifferen; kappen; knippen blijven steken; haperen; op hetzelfde niveau blijven; ophouden; opspringen; springen; stagneren; stokken; temporiseren; vastlopen; vertragen
podar besnoeien; knippen; snoeien; trimmen kort knippen; kort maken; korten; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
punzar coifferen; kappen; knippen priemen
recortar coifferen; kappen; knippen achteruitgaan; afnemen; beknotten; beperken; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; declineren; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; minder worden; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
cortar knippen

Related Words for "knippen":


Related Definitions for "knippen":

  1. er met een schaar een snee in maken1
    • ik knip een artikel uit de krant1
  2. je vinger van je duim laten springen en zo geluid maken1
    • hij knipte met zijn vingers en de ober verscheen1

Wiktionary Translations for knippen:


Cross Translation:
FromToVia
knippen cortar cut — to cease recording
knippen castrar neuter — to remove sex organs from an animal
knippen cizallar; cortar shear — to cut
knippen recortar; trinchar découpercouper par morceaux une pièce de viande ou détacher un à un les membres d’une pièce de volaille, de gibier.
knippen agujerear; horadar; perforar percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).
knippen cortar; esquilar; rapar tondrecouper à ras la laine ou le poil des bêtes.