Dutch
Detailed Translations for laven from Dutch to Spanish
laven:
-
laven (tegoed doen; lenigen; lessen)
-
laven (dorst lessen)
-
laven (zijn heil zoeken in; troosten; sterken)
Conjugations for laven:
o.t.t.
- laaf
- laaft
- laaft
- laven
- laven
- laven
o.v.t.
- laafde
- laafde
- laafde
- laafden
- laafden
- laafden
v.t.t.
- heb gelaafd
- hebt gelaafd
- heeft gelaafd
- hebben gelaafd
- hebben gelaafd
- hebben gelaafd
v.v.t.
- had gelaafd
- had gelaafd
- had gelaafd
- hadden gelaafd
- hadden gelaafd
- hadden gelaafd
o.t.t.t.
- zal laven
- zult laven
- zal laven
- zullen laven
- zullen laven
- zullen laven
o.v.t.t.
- zou laven
- zou laven
- zou laven
- zouden laven
- zouden laven
- zouden laven
en verder
- ben gelaafd
- bent gelaafd
- is gelaafd
- zijn gelaafd
- zijn gelaafd
- zijn gelaafd
diversen
- laaf!
- laaft!
- gelaafd
- lavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze